| |||||
“Doeg!! Wij zijn even wandelen!!”, riep Janine de anderen toe. “Prima, goed uitkijken en tot straks.”, riep oma Brescher terug. “Daag pap, daag mam!”, zeiden Steffie en Karlijn in koor. “Hôh, nou laat oma dat toch weer uit de hanties vallen… en ik kan er zulf niet bie. Willst doe dat eempies veur oma oppakken, Steffie?” “Ja, hoor, waar ligt het?” “Daar onder tafel. Pas op steut dien bobbertie niet.”, waarschuwde oma. “Komt goed, oma... Tà-dá”, hield Steffie het gevallen theelepeltje omhoog. “Dank je wel, mien wichie, leg maar eempies op tafel.” En terwijl Bertrand en Janine aan de wandel waren, vermaakte oma haar beide kleindochters met verhalen uit grootmoederstijd. Vooral de verhalen over mama en haar broer waren favoriet, maar ook de verhalen over oma`s jeugd en hoe opa en zij elkaar leerden kennen deden het goed bij Steffie en Karlijn. “Oma heeft speciaal voor jullie prikkel in huis laten halen door mama. Willen jullie een glasie? Als het goed is, heeft mama het in de kelder gezet. Ga maar halen.” “Ja, lekker!” “Dank je wel, oma!”, was Karlijn blij met alweer een verwennerij van oma. “Ik ga wel.”, zei Steffie. “Zo, zitten jullie goed?”, vroeg oma haar beide kleindochters, die zich gezellig samen op de bank genesteld hadden met een glaasje prik. “Jawhoor.”, zei Karlijn, “Oma, kun je nog een verhaal van vroeger vertellen?” “Die kennen ie nu toch allange uit het hoofd.”, zei oma lachend. “Jewel, maar ze zijn zo leuk om naar te luisteren, alsjeblieft?”, hielp Steffie Karlijn mee. “Nou vooruit dan maar. Welk verhaal willen jullie horen?” “Eehm, even overleggen. Steffie, welke wil jij?”, vroeg Karlijn haar zus, “Het verhaal van het eierkistje, die van de sikkebok, de slok benzine, de voet tussen de spaken, die van het Zuidlaarder meer of door het bed heen zakken?” “Ja, das moeilijk, we kunnen ook die van die grote kool kiezen of van die vrouw die door het raam kroop.”, noemde Steffie ook nog een paar reeds bekende verhalen op, “Nee, ik weet het die van de regen en het paadje!” “Já, díe!! Doe die oma, die van de regen en het paadje!”, riep Karlijn enthousiast en ze zag het alweer helemaal voor zich. “Eens kijken, hoe begin die ook-al-weer…”, dacht oma hardop, “Oh ja, oma was met een aantal mensen van de kerk naar een uitwisseling en daar waren jongelui vanuit de hele omgeving naar toe gekomen. Van de gereformeerden en de hervormden, van elke kerk in de buurt wel een heel aantal jongens en meiden. En oma was daar met een buurtwichie naartoe fietst. Het was heel gezellig, maar om een uur of elf `s avonds wou oma wel weer naar huis, allenig het buurtwichie had een jongen leren kennen en die soll heur dus naar huis rijden. Aangezien het niet verstandig was het hele end in het donker allenig naar huis terug te fietsen, stelde die vent veur, dat sien vriend wel met oma met kon rijden. Ik had doar hielemoal gien zinne in, moar ja, toe maar… Dat buurtwichie en die vent reden dus voorop en wij reden daar achteraan, op een gegeven moment hebben we geruild, zodat zij met z`n beiden schuil hadden van de wind… en natuurlijk konden ze dan ook anders praten en doen, ie weet wel hanties vastholden enzo. Nou ja, zo bennen we dus noar huis reden, en ik heb onderweg wel een paar keer tegen die vent zegt dat hij wel noar huis toe kon goan, moar dat wol hij niet, hij mos en sol mie thuisbrengen. Dat buurtwichie en heur vent bennen op een gegeven moment afgeslagen en oma is naar haar huis doorgereden, nog steeds met die vent noast mie. Toen we bie huis aankommen waren, heb ik hem toch nog netjes bedankt en zegt dat hij nu toch wel echt noar huis kon goan. Dat dee hij niet, hij liep gewoon met noar binnen en ging bie de achtertoafel zitten. Inmiddels regende het al best wel hard en oma was moe en wol sloapen, moar dat kon niet met die vent in huis. Hij vroeg steeds om een kuske, moar doar kon hij naar fluiten. Ja, ik had hem toch niet vraagd om met te komen en bovendien vond ik hem hielemoal niet leuk. Nou ja, al met al het hij doar best nog een poosie zeten en toen schoot oma ineens iets te binnen. Ik zee toen tegen die vent dat hij moar eens even buiten moest gaan kijken of het al weer droog was. Dus hij in de deuropening en ik zee Nee, dan most op het toenpattie goan stoan, dat dut pa ook altied as hij goad wil zien hoever de bui al is. Ondertussen haar ik sien jas pakt en metnomen noar buiten. Die domme vent stapt het pattie op, ik gooi sien jas achter hem aan en gooi snel de deure dichte en op slot. Ik kon mien pa en moe horen lachen in de sloapkoamer noast de achterdeure. Die vent natuurlijk woest, want het regende nog steeds. Moar ja, hij snapte de boodschap toen wel en droop af, zonder kuske of wat dan ook, gewoon zo deur de regen. Achteraf hoorde ik, dat hij bij boeren hier in de buurt in de schuur sloapen het, want het regende te hard en sien huis was te ver weg om dat hiele end nog te fietsen. De volgende dag in kerke kreeg ik hiel wat te horen van die boer woar die vent in de schuur overnacht had, moar ja, dat was toch niet mien schuld, of wel dan?” “Hahaha, geweldig oma, wat een bak!”, lachte Steffie hardop en de tranen liepen over haar wangen. “Wat een domkop, dat hij daar ook intrapte!”, gierde Karlijn. “Ja, ik heb hem ook nooit weer zien.”, lachte oma “Oh, heb je nog zo`n verhaal, oma?”, vroeg Steffie enigszins smekend. “Jawel, moar dan wil oma eerst graag nog een koppie koffie.”, knipoogde oma, die er zelf ook zichtbaar plezier in had de verhalen van vroeger nog eens aan haar kleindochters te vertellen. “Dat maak ik wel even.”, bood Karlijn aan. “Dat is goad, kleine guut.” “Ohoh”, hoorden Steffie en oma even later vanuit de keuken komen. “Wat is er `ohoh`?”, vroeg Steffie. “Ach niks, beetje klonterig. Heb de melk uit m`n handen laten vallen. Ik ruim het zo wel weer op.”, verklaarde Karlijn, “Koffie komt eraan, hoor, oma.” “Doe de beker maar niet te vol, anders morst het straks nog op het tapijt.”, waarschuwde oma. “Is goed.” |
|||||
|