| |||||
Tegen de tijd dat Tims voetstappen op de zoldertrap klonken en Tosha haar kop nieuwsgierig optilde, zat Hetty Wieringa in haar favoriete stoel met een kopje dampende koffie in haar hand en Peretti’s The Visitation geopend op schoot. In de vensterbank naast haar stond, tussen een jonge clivia en een bejaarde flamingoplant, een donkerbruin gebakschoteltje met een stuk originele, Friese oranjekoek — mèt verse crème en een stukje ananas. Op het donkerglazen salontafeltje stond een tweede kopje te dampen, met daarnaast eenzelfde lekkernij op een bijpassend schoteltje, al was dit stuk gedecoreerd met een sierlijk gevormd chocolaatje. Op dit moment las Hetty niet. Ze had zojuist een scène uit en wilde de volgende lezen zonder eruit te worden getrokken. Tim kwam de kamer binnen, aan het geluid te oordelen worstelend met zijn winterjack. „Awww! Oranjekoek!” klonk zijn stem spijtig. „Mam, sorry, maar ik moet éven weg.” „O? Er staat ook verse koffie voor je, hoor!” reageerde Hetty alsof Tim dat nog niet gezien had en zij teleurgesteld was. „Wéét ik, mam, maar dit móét ècht…!” verontschuldigde Tim zich, terwijl hij het stuk oranjekoek van het schoteltje pakte en er een flinke hap uit nam, waarbij een klein puntje slagroom aan zijn neus bleef plakken. „Mmmm! Wekkew!” waardeerde hij volmondig de traktatie, voordat hij met een kruimelblazend „Pòp foow!” de kamer verliet en de gangdeur achter zich dichttrok. De rest van zijn oranjekoek moest wachten op zijn terugkomst. Bij het rammelend dichtvallen van de buitendeur deed Tosha vrijwillig dienst als kruimeldief. Hetty zat glimlachend voor zich uit te kijken terwijl Tosha naar haar vaste plekje terugslofte. „En nu maar hopen voor hem dat zijn Amber ook zijn ‘Marian’ blijkt te zijn,” mompelde ze tegen niemand in het bijzonder, waarbij ze uitging van een goede gok. Ze keek eens hoe dik het gedeelte van het boek was dat ze nog móést. Nog ongeveer een kwart, besloot ze. Dat red ik vanavond niet meer… „Och,” zei ze daarop tegen Tosha, die haar smekend aan lag te kijken met een schuin oog op het schoteltje in de vensterbank. „Soms moet je je niet te druk maken over een kopje koffie dat koud wordt. Hij zèt de stap, net als Travis. Dáár ben ik blij om…” Ze dook weer in haar boek, maar nog geen vijf minuten later was het een blonde schim die haar uit de volgende scène haalde door omzichtig in de richting van de salontafel te tijgeren. „Tòsha! Néé!” Tot de lange, rechte ader die de zuidpunt van de middelgrote plaats met het centrum verbond werd met de regelmaat van een gezonde hartslag een aantal auto’s toegelaten. De wisselende kleuren van de verkeerslichten droegen bij aan de sfeer in het restaurant net buiten de bebouwde kom. Verderop langs die bijna rechte weg, dieper naar het hart, was de verlichting gelijkmatiger van kleur — al hield de verlichtingssterkte globaal hetzelfde ritme aan, dankzij de koplampen van de voorbijkomende auto’s. In de beleving van de donkere schim die daar over de rechterstoep in zuidelijke richting liep, was de intensiteit van het licht minder regelmatig. Dit was vooral te verklaren door de tijd die nodig was om van de ene lantaarnpaal naar de volgende te lopen langs het om perkjes en parkeerhavens heen slingerende fietspad dat tussen het trottoir en de rijbaan lag. Ook was de toevoer van achteropkomende voertuigen vanuit het centrum volledig onvoorspelbaar. Zo nu en dan hief de smalle gedaante even een arm op, om de ogen af te schermen tegen àl te felle naderende koplampen. Een nieuw rijtje auto’s kwam in ganzenpas langsgereden, juist toen de schim een volgende lantaarnpaal naderde. Terwijl de hooggeplaatste natriumlamp naar achteren verdween en de schaduw met de scherpe kraag weer zuidwaarts lengde klonk het hoge piepen van remmen, gevolgd door de typische motorgeluiden van een auto die een U-bocht maakt en weer optrekt. De schim, die een wollen muts droeg, stapte stevig door; versnelde zelfs de pas zonder opzij te kijken toen diezelfde donkere auto rustig, bijna sinister, voorbijgleed en precies tussen twee straatlantaarns een parallelle parkeerhaven opdraaide om met hetzelfde hoge piepen tot stilstand te komen. De puntige kraag werd hoger opgezet; de warme muts dieper over het hoofd getrokken. De handrem werd aangetrokken, waarop het portier geopend werd. Er lekte muziek naar buiten. —sun shall rise in the east. So shall my heart be at peace. Er stapte iemand uit, die zich naar de schim draaide maar zelf een silhouet bleef vanwege het volgende rijtje auto’s uit het zuiden. And if you’re asking me when, I’ll say it starts at the end. De schim liep langs de auto en wilde doorlopen. |
|||||
|