| |||||
vrijdagmiddag, 18 december 2009, 15.45 uur "Zo jongens, we zijn er bijna, nog een paar keer zagen en ik heb hem," klonk het hijgende stemgeluid vanonder de stam. Kurt gaf een paar laatste rukken aan de zaag en de boom bij het laatste stukje van zijn stam loskwam en terwijl hij omviel, de sneeuw van de takken sproeide. Met een ruisend geluid viel hij op de grond. Hij hield de boom, die hij schatte op een lengte van twee meter van zich af en keek om naar de plaats waar zijn kinderen hadden gestaan. "Hè, waar zijn jullie?" zei hij en keek om zich heen, maar zag alleen de slee in de platgedrukte sneeuw staan. Het had iets langer geduurd dan gehoopt en nu was het dan toch begonnen met sneeuwen, waarbij er ook een koude wind was opgestoken, die de sneeuw in zijn gezicht blies en hem het zicht benam. "Jongens, kom te voorschijn, we moeten nu terug. Er komt een hele harde wind opzetten," zei hij en gooide de boom op de slee. Hij liep naar de dikste boom die recht voor hem stond en keek erom heen. "Kiekeboe!" riepen de kinderen in koor en begonnen te gniffelen om de verdwaasde uitdrukking op het gezicht van hun vader. De kou had hun wangen een gezonde kleur gegeven en hun ogen glommen van opwinding en pret omdat ze hun vader hadden beetgenomen. "Jullie schooiers!" riep hij gemaakt boos en stoof op hen af. Ze schoten allebei met een kreet uiteen, maar niet veel later had hij hen beiden onder zijn armen geklemd en hield hen beiden een eindje boven de grond. "Wee jullie gaan er vandoor," zei hij opnieuw met een grijns en zette ze één voor één neer. Felix hield zijn armpjes omhoog en zei met kleine stem: "Dragen papa, dragen." "Nee, dat gaat niet, jongen," zei Kurt nu serieus en pakte de zaag weer van de grond. "Kom, we moeten een boom naar de auto brengen en je weet het, je kunt niet op de slee gaan zitten, want de boom zou kunnen beschadigen. Houd je zus goed vast en loop achter me aan. Binnen een kwartier zijn we terug bij de auto." Felix begon te dreinen, maar zijn vader ging er niet op in. Lotte pakte de hand van haar broertje en begon hem te beleren over het feit dat papa gelijk had. Ze moesten nu lopen, want de boom lag op de slee. Of wilde hij de boom misschien dragen? Kurt voelde de sneeuwjacht in zijn gezicht striemen, toen hij weer op het pad uitgekomen was en de terugweg aanvaarde. Een blik over zijn schouders vertelden hem dat zijn kinderen tot zijn opluchting achter zijn brede rug waren gaan lopen, waar de striemende wind hun minder hinderde. Hij begon opgewekt het kinderliedje te zingen waar ze in de auto naar hadden geluisterd en waarvan hij wist dat zijn kinderen het prachtig vonden. Lotte deed haar best om mee te zingen, waarbij ze tegelijkertijd probeerde haar vaders tred bij te houden. Felix zong niet mee, want hij begon moe te worden en vond het al een grote uitdaging om door de hoge sneeuw heen te komen, hoewel zijn zus deed wat ze kon om hem te helpen. Bij de auto aangekomen, was het zicht nu echt slecht geworden door de steeds hard wordende wind die de dikke vlokken deed versnellen. Hij opende de auto en begon de boom in de achterbak te sjorren, waarbij hij omkeek naar de kinderen. Hij zag ze niet. Het pad was nog nauwelijks te onderscheiden van de bomen, door de sneeuwvlucht die alles in een witte waas dompelde. Die kwajongens, hadden natuurlijk weer een streek met hem uitgehaald, dacht hij goedmoedig en werkte achter elkaar de boom, de slee en ook de zaag de auto in. Toen hij de klep dichtgooide, draaide hij zich om en liep het pad weer af, voorbij de slagboom. Waar had hij ze voor het laatst gehoord of gezien? Hij wist het niet meer. Het was misschien maar een paar minuten geleden. "Felix, Lotte, kom hier kinderen! De sneeuw is nu te erg om verstoppertje te doen." riep hij. Het enige wat hij hoorde was het fluiten van de wind tussen de bomen en het antwoord daarop door het gekraak van de bevroren takken. "Lotte! Felix!" riep hij nu harder. Geen antwoord. Hij liep naar de grootste boom die langs de kant van het bospad stond en keek erom heen. Geen kinderen. Hij tuurde tussen de bomen, waarbij de sneeuw pijn deed in zijn ogen. Hij stak een hand op als schild, maar zag niets, geen beweging. "Felix! Lotte! We moeten terug. Geef eens antwoord!" Hij liep nu stevig door, terug op de weg die ze net hadden afgelegd, waarbij hij om de tien seconden hun naam riep. Hij begon zich zorgen te maken. Ze waren nog zo klein en de storm werd met de minuut sterker. Hij kon nauwelijks het pad nog zien en het worstelen door de losse sneeuw werd steeds zwaarder. Hij wilde er niet aan denken hoe dit voor de kinderen moest zijn. Hij bedacht zich dat hij de auto niet op slot had gedaan, maar vond toen het idee niet verkeerd dat ze, als ze in de buurt waren en eerder de auto bereikten dan hij, een schuilplaats tegen de storm konden vinden. Wie zou er ook in deze storm op inbrekerspad gaan. De minuten kropen aaneen en toen hij uiteindelijk terug was op de plek waar hij de boom had omgezaagd, had hij nog geen teken van de kinderen gevonden. De sneeuw had alle sporen al lang uitgewist. |
|||||
|