| |||||
Hoofdstuk 10 ‘Ik zal je voorstellen aan mijn metgezellin,’ zei Vinvenus, zich richtend tot de kabouter. Vinvenus stak een hand uit naar Clarice om haar van haar paard af te helpen. Aarzelend liet Clarice zich van het dier glijden. De kabouter staarde haar stug en wantrouwig aan. Vinvenus zei iets tegen hem, nu in de een of andere duistere taal waarvan Clarice nog geen woord kon onderscheiden. Onwillig haalde de kabouter zijn schouders op, maar uiteindelijk leek er een overeenkomst te worden gemaakt. Een wijds gebaar van de woudloper naar de omgeving, scheen de doorslag te geven. ‘Clarice, dit is Artan. Artan, mag ik je voorstellen aan Clarice?’ De kabouter wierp haar een laatste blik toe en draaide zich toen nors om. ‘Het is de bedoeling dat we met hem meegaan. De paarden kunnen ook mee.’ ‘Je denkt toch zeker niet dat ik door muren heen kan?’ Vinvenus keek Clarice ernstig aan: ‘Ja, dat denk ik wel.’ Ze kon haar oren bijna niet geloven. Was hij gek geworden? Tot haar schrik greep Artan de teugels van Fuzi en leidde het dier richting de rotswand. Geen ogenblik later waren ze verdwenen. Vinvenus zag Clarice’s geschrokken blik. ‘Volg me. En wees niet bang. Er overkomt je niets.’ De woudloper pakte haar hand met zijn ene hand, en de leidsels van zijn paard met de andere. Toen liep hij recht op de met klimop bedekte rotsen af. Clarice voelde haar binnenste samenknijpen, haar spieren spanden zich. Alles in haar verzette zich, haar gezonde verstand verklaarde haar voor gek. Met een uiterste vertoon van kracht wist ze haar ene voet voor de andere te zetten. De muur doemde vlak voor haar op. Clarice sloot haar ogen en liep door, Vinvenus’ vingers fijnknijpend. Ze liep verder en verder. Waar bleef die muur nu? Ze hoorde Vinvenus’ geamuseerde stem: ‘Je kunt nu je ogen wel open doen, er komt geen rotswand meer.’ Verbaasd luisterde Clarice naar het advies. Waar was ze nu in hemelsnaam aanbeland? Inderdaad was er in de verste verte geen rots te bespeuren! In het land waar ze terecht waren gekomen, was het landschap verbijsterend mooi, maar tegelijk ging er iets ondraaglijk triests en melancholisch van uit. De heuvels waren bedekt met sappig gras, waartussen paardenbloemen, madeliefjes, boterbloemen en andere bloemen waar ze de naam niet van kende weelderig floreerden. De heuvels werden langzaamaan vlakker, gingen over in laaglanden en liepen tenslotte uit in de zee, die vanaf hier slechts een vage, blauwe lijn vormde, op vrijwel gelijke hoogte als de horizon. Waar dat droevige vandaan kwam, was niet te zeggen. Clarice kon het niet onder woorden brengen. Haar gevoel liet er echter geen twijfel over bestaan: dit land stond onder grote druk, het leed. Ze drukte de vreemde gedachtes weg. Deze wereld had een eigenaardige uitwerking op haar! Vinvenus had haar de omgeving rustig in zich op laten nemen, maar sprak haar nu aan. ‘Artan wacht op ons. We worden verwacht.’ ‘Worden we verwacht? Door wie dan?’ Artan kwam ongeduldig tussenbeide, opnieuw sprekend in zijn onverstaanbare taal. ‘Onze gids heeft haast, hij zegt dat ze erg boos zal zijn als we blijven treuzelen.’ ‘Wie is ze?’ Vinvenus antwoordde niet, maar volgde de kabouter die al bijna onder aan de heuvel was. Clarice kon niets anders doen dan hetzelfde doen. Zwijgend doorkruisten ze in hoog tempo het dal tussen twee heuvels, beklommen ze de tegenoverliggende helling en daalden die ook weer af. Zo ging het enige tijd verder. De paarden, nog steeds door Vinvenus en Artan aan de leidsels meegevoerd, genoten van de wandeling zonder last op hun rug en snoepten zo nu en dan een pluk van het malse gras. Na wat minstens een uur leek, hield de kabouter halt. Ze stonden aan de voet van een vrij hoge, glooiende heuvel die zich over een grote oppervlakte uitstrekte. ‘Ah, we zijn er,’ zei Vinvenus opgewekt. Hij leek haast tot leven te zijn gekomen in dit vreemde land! Clarice keek om zich heen. Wáár waren ze dan? Er was nergens een huis te bekennen, of iets wat ervoor door kon gaan. Ze zag de kabouter met het paard op de heuvel aflopen. Inwendig kreunde ze. O nee, hè! Dit was toch niet weer zo’n geval van: vertrouw me maar en loop door? Ze had er meer dan genoeg van de ene wereld uit en de andere in te gaan! Vinvenus was al halverwege toen hij zich realiseerde dat Clarice hem niet achternakwam. ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Ik zie geen huis.’ ‘Oh, het spijt me. Ik had het moeten weten.’ Vinvenus kwam naar haar toe. Hij strekte zijn hand uit en streek met een vingertop over haar voorhoofd waarna hij enkele woorden zei, die Clarice niet verstond. Plotseling verscheen voor haar ogen de ingang van iets wat meer op een paleis leek dan op de entree van een gewone woning. Uit de heuvel kwam een soort afdak dat op massieve, stenen zuilen steunde. Twee bewapende mannen, geen kabouters, maar lange, gespierde mensen met een knap gezicht en natuurlijk net zo middeleeuws gekleed als iedereen, stonden op wacht. Ze lieten Artan, Vinvenus en Clarice zonder mankeren passeren. Clarice kon haar verrassing niet onderdrukken. In de heuvel was een compleet paleis gehuisvest! Vanuit de ingang liep een brede gang naar een soort voorportaal waar nog twee wachten stonden. Op het voorportaal kwamen drie gangen uit. Artan besprak iets met een van de twee wachten en enkele tellen later kwam een jongen aanrennen uit de smallere gang ter linkerhand. Hij nam de paarden over en verdween weer. Daarna ging Artan verder door de brede gang, die bleek uit te lopen in een enorme hal. Het plafond bevond zich meters boven de natuurstenen vloer, de wanden waren van aangestampte grond. Tegen de verste muur stond een verhoging met een troon erop. In de hal waren niet veel mensen: nog drie wachters, twee mannen naast de troon, een lange vrouw die erachter stond en een jongen die op de rand van het podium zat. Toen Artan, Vinvenus en Clarice het midden van de zaal hadden bereikt bleven de twee mannen ineens staan. Uit openslaande deuren kwam een vrouw aanlopen. Ze was angstaanjagend en mooi. Lang, bijna gespierd, maar toch slank. Haar glanzende, lange haar had de kleur van de pels van een vos. Haar huid was gebruind en ze had scherp getekende gelaatstrekken. Haar ogen waren zo helgroen dat de kleur al van ver te zien was. Ze was gehuld in een witte blouse met een leren lijfje eroverheen. Ook haar rok was van leer en had een split om de bewegingsvrijheid te vergroten. Aan haar zijde hing een reusachtig zwaard met een gouden gevest, ingelegd met edelstenen. Om haar hals hing aan een leren koord een zware, gouden hanger. Dit was een belangrijke vrouw. Op de een of andere manier had Clarice het idee dat ze veel met haar te maken zou krijgen de komende tijd.. |
|||||
|