| |||||
“Neem nou het onderscheid tussen geestelijk en vleselijk”, begon Tom. “Hoe kun je met de huidige kennis van zaken in de biologie en psychologie nog zeggen dat er zoiets bestaat als niet-materiele entiteiten?” Gideon glimlachte geduldig, omdat hij wist waar deze discussie heen zou gaan. Ze zaten middenin een spannende pot schaak, en dan kwamen de gesprekken vanzelf. “De geest is toch niet meer dan een verzamelnaam voor alles wat vroeger nog onbegrepen was?”, vervolgde Tom. “Nu weten we meer van hoe het menselijke brein werkt, en is er geen ruimte meer voor ‘de geest’. Het is toch niet meer dan logisch dat inzichten van de bijbel in de afgelopen tweeduizend jaar zijn achterhaald door wat we nu weten? Zelfs een beginnend student psychologie kan je bijvoorbeeld alles vertellen over wat wij ‘bekering’ noemen. Geef een mens zijn eigenwaarde terug, leer hem zichzelf waarderen, en laat hem merken dat hij gewenst is, en hij zal alles voor je doen. Hij zal zijn oude hebbelijkheden achter zich kunnen laten, zijn leven beteren, en de ‘blijheid’ hebben die pasbekeerden ook hebben. Nee, ik heb geen plaats meer voor de geest.”. “Ik wel”, antwoordde Gideon. “En met precies dezelfde redenering. Dat een student psychologie precies kan vertellen hoe een mens reageert op de bijbelse boodschap doet nog niets af aan het feit dat God die boodschap aan ons geeft? Hij wéét dat wij waardering nodig hebben, onze eigenwaarde hersteld moet worden en dat we moeten horen dat wij geliefd zijn. Hij heeft dat in ons ‘ingebakken’ zodat Hij met ons een relatie kan hebben en ons kan geven wat wij nodig hebben. Het beschrijven van de symptomen zegt toch niets over de oorzaak, of beter, de Veroorzaker? Hoe kan een descriptieve wetenschap als de natuurkunde of de psychologie, die beschrijven wat ze kunnen waarnemen, überhaupt een uitspraak doen over wat niet waarneembaar is?” Bedachtzaam schoof Tom zijn toren naar voren, en zonder zijn ogen van het bord te halen antwoord hij: “Dat doe je nou steeds. Ik probeer juist aannemelijk te maken dat de wereld ook begrijpelijk is zonder dat we een zwarte doos als ‘de geest’ in het leven roepen. De wetenschap leert dat de natuur altijd de weg van de minste weerstand kiest. Dit is precies zoiets. Waarom zouden we boeken volschrijven over iets wat we niet kunnen begrijpen, als de wereld ook te begrijpen is zonder zo’n concept? Jij wilt het geestelijke niet eens ter discussie stellen, je gaat er al van uit. Dat is toch niet objectief?” Gideon keek naar het schaakbord, en concludeert dat Tom het hem flink moeilijk had gemaakt. Eén van zijn stukken zou hij moeten opofferen. Hopelijk bleef de schade beperkt. Hij schoof zijn loper naar voren, in de wetenschap dat hij die kwijt zou zijn. “Mag ik je citeren uit het Woord van God, Hebreeën 11:1?” antwoordt Gideon. “Het geloof nu, is …” “Jaja, dat wéét ik wel”, interrumpeert Tom hem. “Maar dat stuk is geschreven door dezelfde mensen, met hún kennis van de wereld, vanuit hún wereldbeeld. Logisch dat ze zullen vragen dat mensen maar moeten geloven wat niet te begrijpen is. Toen was er nog zoveel onbegrepen, dat je hier en daar wel je ogen moest sluiten en gewoon volgen.” Gideon kijkt op en constateert: “Jij gaf net aan dat je de geest ook niet begrijpt. Dus geldt dat dan niet ook voor jou: ogen dicht en volgen?”. Tom zucht en concludeert: “Zo valt er niet met jou te discussiëren. Jij wilt gewoon niet verder kijken dan wat je gelooft”. Hij pakte zijn koningin resoluut op en plantte haar midden op het bord. “Schaak … mat … denk ik”. Gideon schrikt op en leunt naar voren om het van heel dichtbij te kunnen bekijken. “Hmm, je hebt gelijk. Ik had ‘m niet eens aan zien komen.” “Nou, geloof het maar”, lacht Tom, “Je zei het zelf: wat je niet ziet, moet je maar geloven.” Gideon schiet in de lach en schenkt Tom’s glas nog eens bij. Gideon keerde na zijn opleiding terug naar het midden van het land, waar hij vandaan kwam. Tom had ook een verlangen om terug te keren naar zijn wortels, te preken als Fries onder de Friezen. Wat was hij verrukt geweest toen zijn eigen dominee hem belde en vertelde dat hij in emiraat wilde gaan, en Tom vroeg zich kandidaat te stellen voor zijn positie. Dat was bijna precies een jaar geleden geweest. Johannes was even daarvoor beroepen tot jeugdouderling. Hij had maar heel kort de titel ‘jongste lid van de kerkeraad’ kunnen dragen, toen hij haar moest afdragen aan Tom. Het verschil was niet eens drie maanden, maar toch, Tom was iets jonger. In het begin was het best vreemd geweest, al die bekende gezichten die ineens naar hem zagen en naar hem luisterden. Bij sommige van hen had hij als kind nog gespeeld, en nu was hij hun onderwijzer. Maar hij was vol enthousiasme aan de taak begonnen en had voor zichzelf al een heel leertraject uitgestippeld van zaken die hij in de komende jaren wilde ophelderen. Hij was begonnen met het evangelie van Lukas, in de aanloop naar Pasen. Hij hield van de precieze, beschrijvende stijl van het boek. Het volgende boek op de preekagenda was Handelingen. Hij wilde de mensen leren hoe ze hun geloof praktisch konden maken, net als de discipelen. Dat hij de stukken oversloeg waarin beschreven werd hoe een engel Petrus uit de gevangenis bevijdde, of hoe mensen werden genezen doordat ze in de schaduw van de discipel stonden, bezwaarde hem niet. Het ging erom dat de mensen in actie kwamen, dat ze leerden met elkaar om te gaan zoals de discipelen. Dat ze het voorbeeld van Jezus volgden en zo goed leerden leven. En zijn preken hadden effect. De geestdrift waarmee hij sprak, zijn overtuigende retoriek en zijn sympathieke expressie maakten dat de gemeente met steeds meer plezier naar de kerk ging. De banken leken elke week meer gevuld, en bijna iedere keer bespeurde hij nieuwe gezichten tussen de luisteraars. Hij bespeurde een honger in de gemeente, en wilde die maar al te graag stillen. Zo nu en dan belde hij met Gideon en wisselden ze hun ervaringen uit als pasbeginnende dominees. Gideon ervaarde precies zo’n opleving in zijn gemeente, en ze konden soms urenlang enthousiast vertellen van hun plannen, van hun ideeën. Toen Tom vertelde van leerplan wat hij voor de gemeente had uitgestippeld, zei Gideon meteen: “Ha, dan heb je ze nogal wat uit te leggen. Hoe ga je dat doen met die lastige stukken? Je weet wel, van die genezingen en andere mysterieuze gebeurtenissen.” Tom antwoordde vastbesloten dat hij daar niet al te veel aandacht aan gaf. Het ging om de kern van de zaak: met je leven aan de slag gaan, een goed mens worden, een verschil uitmaken in de wereld. Gideon wist wel beter dan hierop in te gaan. Hij zei: “Ik bid voor je jongen! Het ga je goed, en we bellen gauw ‘ns weer.” Tom voelde zich altijd wat akelig als Gideon dat zei. Het kwam niet als een verrassing, Gideon was altijd heel open geweest over zijn gebedsleven. De enige keren dat Tom bad, was in het voorgaan van de gemeente of de oudstenraad. Hij was niet zo’n bidder, meer een doener. Maar hij wist hoe belangrijk het voor de gemeente was, dus daar zou hij niet aankomen. Als ze erdoor bemoedigd en gesterkt worden. Het ging om het resultaat, om wat het zou uitwerken in hun leven. Deze zondag was hij wat gespannen. Hij had zijn aantekeningen de avond ervoor nog eens doorgenomen, en besloten dat hij goed genoeg voorbereid was. Toch voelde hij een lichte siddering door zich heengaan toen de ouderling hem de hand gaf. Terwijl hij de preekstoel opklom, voelde hij klam zweet in zijn handpalmen. Niet dat iemand het aan hem zou zien. Vol passie vertelde hij van het stuk in Handelingen 10 waar Petrus ontdekt dat het geloof ook voor niet-Joden is. Hij vertaalde dit naar deze tijd, waarin we ook vaak onderscheid maken tussen mensen. Zo leert de bijbel ons dat niet. Hij had lang niet het hele stuk gelezen, omdat de passage vol stond met verhalen van visioenen, de Heilige Geest, en andere onverklaarbare zaken. Het ging om de kern, hield hij zich voor, dat we goed met elkaar leren omgaan. Maar tijdens zijn preek, terwijl zijn ogen zo nu en dan zijn aantekeningen opzochten, werden zijn ogen steeds getrokken naar het laatste stuk van het hoofdstuk. Daar stond dat de toehoorders van Petrus vervuld werden met de Heilige Geest, en dat hij ze liet dopen in de naam van Jezus. Het herinnerde hem aan de talloze discussies met Gideon, waarin ze het maar steeds niet eens konden worden over de rol van Jezus. Tom bleef voet bij stuk houden dat Jezus door God gegeven was om het goede voorbeeld te geven. Gideon ging veel verder en praatte steeds maar over de dood en de opstanding, en dat Jezus nu nog leeft. Dat zelfs het uitspreken van zijn Naam gezag heeft. Tom herinnerde zich maar al te goed hoe hij was uitgevallen. “‘In de naam van Jezus’ betekent niets meer dan ‘zoals Jezus dat ook zou hebben gedaan’. Het is het uitspreken van de intentie dat je Jezus wilt volgen in wat je doet. Hou toch eens op met die fantastische uitspraken die nooit iemand ooit heeft kunnen bewijzen. Heb jij wel eens in de naam van Jezus iemand genezen? Heb jij wel eens een berg verplaatst?” Gideon had zijn hoofd ontkennend geschud, en had hem verdrietig aangekeken. Dat had hem nog het meest geïrriteerd, alsof Gideon zonder woorden zei: “Ik heb toch gelijk, ’t is alleen spijtig dat jij het niet ziet”. Tom voelde de haren op zijn armen rijzen, nog voordat het gegrom begon. Hij had de vrouw nog niet opgemerkt, maar hij staakte zijn samenvatting van de preek midden in een zin. En nu zat hij, nog steeds in zijn toga, alleen aan de tafel. Hij had iedereen naar huis gestuurd, maar was zelf blijven zitten. Hij had Johannes’ vraag beantwoord, en terwijl de woorden over zijn lippen kwamen voelde het alsof de grond onder zijn stoel week werd. Zijn hoofd bonsde en zijn oren suisden, alsof hij de ineenstorting van alles wat hij had geloofd letterlijk kon horen. Hij had nog minstens een uur roerloos op de stoel gezeten, starend naar het koud geworden kopje koffie. Hij stond op en trok de toga uit. “Ik ga Gideon maar eens bellen”, mompelde hij… |
|||||
|