| |||||
„Helemaal niets,” zei Lidhia teleurgesteld, toen ze aan het einde van de linker zijarm kwamen. „Niets?” reageerde haar vader lachend. „Ik zou zeggen dat deze hele gang vol staat met allerlei zaken die toch echt als ‘heel veel’ bestempeld kunnen worden.” „Ja, dat is wel zo,” gaf Lidhia toe, waarop ze het onderwerp van haar uitspraak verder afbakende met: „Maar helemaal niets, waar wij iets aan hebben!” „Dit is een wèstelijke gang, Hoogheid,” opperde Korfos. „Tja, daar hebt u wel gelijk in,” bedacht Lidhia, die dat gezichtspunt nog niet eerder opgevallen was. „En volgens het gedichtje van Gershevy zou de buit uit de westelijke gang komen… Zouden deze spullen daarmee bedoeld zijn?” Ze keek geringschattend naar de deels vergane voorwerpen waarmee de bodem van deze gang bezaaid was en oordeelde: „Dit lijkt mij nauwelijks een schat…” Silvaeo betastte de wand waarmee die gang doodliep en zei: „H’m. Toch moet je daarbij niet uit het oog verliezen, Lidhia, dat deze voorwerpen uit het land van de luchtlingen afkomstig zijn, en dat zij zich al vele jaren lang onder water bevinden.” Lidhia keek opnieuw teleurgesteld en vroeg: „Dus… dit zou alles zijn wat er van de schat — of buit — over is?” „Dat is heel goed mogelijk,” gaf Silvaeo te kennen, tot Lidhia’s ontzetting. Hij begon aan de terugweg naar de splitsing, richtte zich tot Toenak en vroeg: „Het is opvallend dat het ontwerp van de noordelijke gang zo sterk afwijkt van de andere gangen die wij kennen, vindt u ook niet, magister?” „Een nauwkeurige meetkundige bepaling van de totale lengte van de noordelijk georiënteerde gang en haar tweetal zijtakken is zeker gewenst om het anker van onze kennis te fixeren omtrent de vraagstelling naar de functionaliteit van deze afwijking,” antwoordde Toenak. „Vanuit dat vastgestelde punt zouden vervolgens hypothesen opgesteld kunnen gaan worden, waarop een voorstelling van de reden achter deze anomaliteit kan worden gebaseerd.” „De noordelijke gang is vanaf de cilinder tot aan de splitsing ongeveer acht tarai lang,” schatte generaal Korfos. „De westelijke zijarm lijkt mij iets korter: zo rond de zes tarai.” Lidhia keek hem bewonderend aan: zij was best goed in het schatten van afstanden, maar in zo’n gang als deze had ze er meer moeite mee. Ze fluisterde: „Gabriëlle? Eén tara is ongeveer vijf van jullie meter. Misschien handig voor jou om te weten.” Murox, die haar fluistering niet gehoord had, fronste nadenkend in reactie op de woorden van de generaal en vroeg: „Zou de gang gesplitst kunnen zijn om te voorkomen dat de buitengrenzen van de paleisrots bereikt zouden worden?” „Dat, mijn waarde heer Murox, zou één van de stellingen kunnen vormen die mogelijkerwijs in een volgend stadium van dit onderzoek aan de orde zouden gaan komen,” beaamde de magister. „Toch meen ik u erop te moeten wijzen, Sire, dat een vertakking aan het einde van een kerkergang niet geheel afwijkend is van wat wij gerechtvaardigd zouden mogen verwachten, daar de oostelijke gang in vroeger tijden volgens wat de overleveringen mij reeds geleerd hebben eveneens een zijarm naar rechts heeft gekend, die echter ontoegankelijk geworden is door een klaarblijkelijke ineenstorting van het plafond aldaar.” „U hebt helemaal gelijk, magister,” antwoordde Silvaeo. „Wij hebben dat stuk gang nooit meegemaakt, vandaar dat ik dat even vergeten was.” „Hier is de noordelijke gang alweer,” zei Lidhia, die rechts van zich de duistere opening aan zich voorbij zag glijden en onwillekeurig huiverde. Vanaf nu bezwommen ze opnieuw onbekend water… „Hetzelfde als die andere gangen,” concludeerde Murox al gauw. Inderdaad was er weinig variatie te bespeuren in de rommelige bodembedekking, die voor een groot deel bestond uit vreemd bol gevormde cilinders. „Ik zou zo graag willen weten wat er in zit,” mijmerde Lidhia nieuwsgierig. „Kunnen we er niet één openmaken?” „Nog niet, Lidhia,” antwoordde Silvaeo. „Op dit moment bestaat onze missie uit het verkennen van deze gangen. De inhoud van deze kunstschelpen is een volgende stap. En het zou gevaarlijk kunnen zijn.” Dat antwoord intrigeerde Lidhia in hoge mate. Ze vroeg dan ook achterdochtig: „Vergif?” „Dat is niet ondenkbaar,” antwoordde haar vader grimmig. „Een verslag van de vondst en de opslag van deze goederen zou van groot nut zijn, nu,” vond Murox. „Dat is correct, heer Murox,” knikte Silvaeo. „Maar zolang wij daar niet over beschikken, zult u het met mij eens zijn dat voorzichtigheid geboden is.” „Zonder enige twijfel, Majesteit,” stemde Murox direct met de koning in. Zwijgend zwommen ze verder, tot ook de rechter zijarm tegen een onregelmatige muur eindigde. „Zelfde einde,” bromde Korfos. „Dit is wèl de langste van de drie, met meer dan tien tarai naar het oosten.” „Niet helemáál ‘zelfde einde’, generaal,” zei Silvaeo, die ook hier de wand nauwkeurig bekeek. „Dit ziet eruit alsof het kunstmatig is: het lijken gestapelde platte stenen!” „Een muur?” vroeg Murox. „Dat is interessant!” Lidhia zat er alweer met haar neusje bovenop. „Wat apart!” riep ze uit. „Ik vraag me af of het zo oud is als het er uitziet,” zei Ishtaran. De volwassenen raakten in gesprek over de mogelijke ouderdom van de muur — en of het de moeite zou lonen om hem af te breken. „Het is wel zeer frappant dat een doodlopende gang zijn einde vindt in een door waterlingen gebouwde muur,” vond Silvaeo. „Onderzoek dient de leidraad te vormen die tot de correcte slagen doet komen, Majesteit,” zei Toenak. „U denkt dat het voorbarig zou zijn om deze stenen te verplaatsen?” vroeg Murox. „Vanuit de positie die de ogen van mijn verstand innemen, is die vraag een tweeling met het voorstel dat prinses Lidhia ons minder dan een kwint in het verleden deed toekomen,” antwoordde de magister. „De ruimte achter deze wand is, evenals haar inhoud, ons onbekend. Om die klaarblijkelijk valide reden zou onze actie — het vooralsnog uitblijven ervan — gelijk moeten zijn aan het advies dat de koning uitbracht op prinses Lidhia’s vraag.” „Voorzichtigheid is geboden,” knikte Silvaeo begrijpend. „Inderdaad.” „KIJK UIT!!!” riep Ishtaran op het moment dat Lidhia, die vlakbij de bodem zwom, gilde en zich razendsnel tegen de muur afzette. Verschrikt stoven de waterlingen terug de gang in, weg bij de muur die met klaar geweld instortte… |
|||||
|