| |||||
Het mysterie van Laos 2 Al heel vroeg in de ochtend word ik wakker. Ik blijf nog even liggen in mijn bed. Het was een benauwde nacht. Ik ben blij dat ik een muskietennet bij me heb. De zon schijnt al volop, alsof hij helemaal niet weggeweest is. Even zit ik met mijn gedachten in het verre Nederland, waar het nu middernacht is. Zullen mijn ouders nu slapen en dromen over hun zoon in Laos, waar het zes uur later is? Hoe spannend zal mijn reis voor mijn moeder, Feu Vo, zijn? Zal ze in gedachten met mij mee reizen door Laos? Door mijn slaapkamerraam klinkt het monotone zingen van de bedelmonniken. Ik hoor een paar vrouwen met elkaar praten. Jammer, dat ik hun Khmertaal niet kan volgen. Of spreken deze vrouwen misschien Thais? Het zou goed kunnen, want er wonen heel veel mensen uit Thailand in Laos. Kom laat ik maar eens opstaan. Vandaag zal een drukke dag worden. Een speurtocht naar de roots! Ik wil de dag goed besteden. Vanmorgen blijft het vermoedelijk droog. In de moesontijd (van mei tot oktober) vallen de meeste buien in de namiddag. Hoewel je het nooit zeker weet. Soms regent het dagen achtereen. Dan zijn de lange tochten geen doen. De wegen veranderen in modderstromen. Mijn gids, Omchanch, vertoont zijn brede joviale lach als hij mij ziet verschijnen. Het is een opluchting voor mij, dat hij keurig op tijd is. Omchanch spreekt Engels en Frans. En zo iemand vind je niet zo gemakkelijk als gids. Via de zoon van de Chinese eigenaar van een guesthouse ben ik aan Omchanch gekomen. Omchanch blijkt een gezellig iemand te zijn, die graag praat. Soms zelfs meer dan me lief is. Omchanch blijkt al heel wat in zijn leven meegemaakt te hebben. Hij vertelt de verhalen in het Engels, af en toe zoekend naar de juiste woorden. Zijn emoties zijn, voor mij als westerling, niet altijd goed te peilen. Hij vertelt, dat hij gezien heeft hoe koning Savang Vatthana, zijn vrouw Khamboui en kroonprins Say Vongsavang werden weggevoerd. Geen van allen leeft meer. Hoe ze aan hun einde gekomen zijn, zal niemand durven vertellen. Er hangt een sfeer van geheimzinnigheid om hen heen. Omchanch zegt de helikopter te hebben gezien die hen afvoerde. Even later vertelt hij druk gebarend over de Vietnamese inval in het Cambodja van Pol Pot, die een vriend van China was en wat leidde tot de grensoorlog tussen China en Vietnam. Het kan mij eerlijk gezegd maar weinig schelen. Ik wil alleen maar weten of het weeshuis “Surjata Village” nog te vinden is. Mijn grootmoeder Sue Bee Vang heeft volgens mijn gegevens mijn moeder in dat weeshuis afgestaan. Op voorstel van Omchanch nemen we een tuk-tuk. In Nederland zou ik de voorkeur aan de fiets gegeven hebben. Maar in Laos is het buitenlanders verboden een fiets te huren. Fietsen zijn er genoeg, maar alleen voor de Laotianen. Ik verdenk de regering ervan dat het een flauwe smoes is om buitenlanders de economie te laten steunen. We worden in de tuk-tuk als een vorst rondgereden, waarbij Omchanch steeds aanwijzingen geeft aan de chauffeur. Er komt veel gebarentaal aan te pas. Als de chauffeur wil afslaan, maakt Omchanch hem duidelijk, dat we nog steeds rechtdoor moeten. Na nog een paar kilometer gereden te hebben slaan we rechtsaf. We maken heel veel bochten en rijden langs ontelbare armoedige hutjes, waar kinderen buiten spelen. Na lang rijden komen we in een oud gedeelte van de stad. De huizen zien er slecht uit. We komen langs tal van eetwarenstalletjes en we snuiven allerlei geuren op. Er hangt een zoetige lucht, die moeilijk te omschrijven is. De marktkraampjes worden opgebouwd. Iets verderop worden boven open vuurtjes vis, kip, eend, varken en allerlei rundvleesgerechten met citroengras, koriander, pepers en vissaus bereid. Mijn gids waarschuwt me voor het kopen van varkensgehakt salade (lap mu) met groenten (stir-fried). De hele dag staat de brandende zon erop te schijnen. Van gerechten koel houden, schijnen ze nooit gehoord te hebben Na nog vijf minuten gereden te hebben zie ik opeens, vlak na een scherpe bocht, voor mij een oud gebouwtje met het opschrift: “Surjata Village”. Een schok gaat door mij heen. Het bestaat dus nog. Ik kan wel uit mijn dak gaan van blijdschap! Hoe is het mogelijk! “Surjata Village”, het oude kleine weeshuis, heeft de tijd overleefd. Omchanch staat met een brede grijns wijzend naar het opschrift voor mij. Hij zal een extra fooi van mij verwachten, vermoed ik. Zijn gezicht toont iets van trots. Zie je wel, ik heb het toch maar gevonden! Maar nu de vraag: Weten ze daar nog dat ooit een vrouw, Sue Bee Vang, er een meisje Feu Vo heeft gebracht? Het is immers al zo lang geleden. Omchanch neemt mij mee naar het oude weeshuis. Het ziet er haveloos en vervallen uit. Toch is het nog in gebruik. Met een bonzend hart volg ik mijn gids. Ik ben volledig aan hem overgeleverd. Zal hij de juiste dingen weten te vragen? Zal hij gewaar kunnen worden, wat ik zo graag wil weten? Ik heb hem alle informatie vooraf gegeven. Alles wat ik zelf weet, en dat is niet veel als je het goed beschouwt. Mijn moeder, Feu Vo, is Laotiaanse en is door een Nederlands echtpaar geadopteerd in 1961. Ze is dan nog maar een paar maanden oud. Mijn grootmoeder heet Sue Bee Vang en is in 1943 geboren in Laos. Ik weet van mijn opa en oma, de adoptieouders dus, dat in de adoptiepapieren de naam “Surjata Village” genoemd wordt als weeshuis. In de afstandspapieren staat de naam van mijn echte grootmoeder. In het weeshuis treffen we een aardige leraar aan, die juist bezig is Engelse les te geven aan een vijftal kinderen. Hij brengt ons naar iemand die Sowanrath blijkt te heten. Mijn gids is spoedig met hem in een druk gesprek verwikkeld, waar ik absoluut niets van begrijp. Plotseling is het gesprek afgelopen en moeten we naar een klein kamertje, waar we een hele tijd moeten wachten. Het is een kamertje zonder ramen, met twee rietenbanken en een tafel. Aan de muren hangen een paar oude foto’s van het weeshuis. Ik probeer zoveel mogelijk van mijn gids gewaar te worden, maar die is opvallend zwijgzaam, waardoor ik er niet geruster op word. Na een poosje krijgen we eten aangeboden. Alles wat ik verwacht had, maar dat niet. Omchanch vindt het blijkbaar de normaalste zaak van de wereld. Hij lijkt onverstoorbaar. De leraar Engels, van wie de naam mij ontgaan is en die grote wallen onder zijn ogen heeft en Sowanrath, die nu andere kleren aanheeft dan eerder, komen intussen binnen. Twee meisjes met felgekleurde omslagdoeken en een vriendelijke gulle lach brengen op een rolwagen verschillende schalen met eten. Een grote schaal met kleefrijst, de khao niaw, die we met onze handen dienen te eten. Gegrilde kip, die in Laos ping kai genoemd wordt met een pittige papaja salade en veel fruit zoals lychees, rambutans, mangosteen en pomelos. De leraar Engels en Sowanrath bieden ons het eten aan. Tijdens de maaltijd wordt er niet gesproken over het onderwerp waarvoor we kwamen. Het is meer een maaltijd die een gastheer zijn gasten uit beleefdheid wil aanbieden. De maaltijd vind ik eindeloos lang duren. Gelukkig kan ik Engels spreken in dit gezelschap. Toch blijven mijn tafelgenoten onderling steeds in hun Kmertaal, die bij haar man wegloopt in Laos hoeft niet bij haar familie aan te kloppen en zo was Sue Bee Vang in heel armoedige omstandigheden in een krottenwijk terecht gekomen. Werk had ze nauwelijks, ze zocht oud ijzer, dat overal langs de weg na de oorlog te vinden was, bijeen en probeerde het te verkopen. Het leverde net genoeg op om niet dood te gaan. Bovendien was het zwaar werk. Phi Long Shi zou Sue Bee Vang uit duizenden herkennen vanwege een vreselijke bult boven haar rechteroog. In het weeshuis had men er naar gekeken en had men, zoals in de papieren stond, vastgesteld dat het gnathostomiasis was. Dat is een worm, die onder de huid groeit en zich dik en vet eet in het zachte weefsel in het hoofd en de voedingsstoffen in het bloed. De worm komt op gezette tijden naar boven om zich te voeden. De kans om hem te pakken te krijgen is niet groot. Men kan er aan geopereerd worden, maar door armoedige omstandigheden komt dat er vaak niet van. Een dergelijke worm kan een gemiddelde levensduur van wel tien jaar halen. Meestal krijgt men zo’n worm doordat men visproducten eet, die onvoldoende gaar zijn. Phi Long Shi heeft het kleine meisje de naam Feu Vo gegeven. Sue Bee Vang kon er niet voor zorgen en heeft het kindje helemaal alleen gebaard ergens in een boshutje en ze heeft na een paar weken zwaar ondervoed in het weeshuis achtergelaten voor adoptie. Sue Bee Vang is daarna naar een andere plaats gegaan, waarheen dat wist Phi long Shi niet. De familie van Sue Bee Vang woont hier nog. Volgens een oom van Feu Vo zou de vrouw intussen gestorven zijn en begraven in Luang Prabang. Sowanrath heeft zijn best voor ons gedaan. Diep onder de indruk van het hele verhaal verlaten de gids en ik het weeshuis, nadat we een aantal foto’s gemaakt hebben en een stukje gefilmd hebben. We besluiten de volgende dag naar Luang Prabang te gaan. Het is echter vergeefse moeite, want we kunnen nergens het graf van Sue Bee Vang vinden. Haar graf zal altijd een mysterie blijven. Twee dagen later reis ik per bus van Luang Prabang naar Vientiane. Voor Laotiaanse begrippen niet zo heel ver, maar toch vind ik 300 km een heel eind. Ontelbare bochten en bergen in een bijna afgedankte bus, die ongeveer 40 km gemiddeld rijdt. Een vreselijk lange, warme, vermoeiende reis. Onderweg zie ik ontzettend veel armoedige hutjes waar kinderen spelen. In gedachten zie ik mijn grootmoeder ertussen spelen. Vanuit Vientiane neem ik een vlucht naar Hanoi. Het zal niet lang meer duren dan stap ik in het vliegtuig naar huis, Daar zal ik met heel andere ogen naar mijn kleine dappere moeder Feu Vo kijken en haar wereld een beetje beter begrijpen. |
|||||
|