| |||||
Het mysterie van Laos Heel vroeg in de morgen schrok ik wakker. Mijn hoofd voelde loodzwaar. Mijn kussen voelde nat. Ik heb verschrikkelijk gezweten. Langzaam drong tot mij door waar ik was. Gisteravond laat was ik aangekomen in guesthouse Rattana. Ik mocht van geluk spreken, dat ik nog binnengelaten werd. Ik was doodmoe van een lange busreis en was blij dat ik eindelijk kon uitstappen. De bus reed weg en dompelde mij als dank nog even onder in een grote wolk rook en diesellucht. Het was doodeng geweest met die oude gammele bus. De broodmagere chauffeur, met een felgekleurde muts en een lange grijze baard, ging wonder, dat er geen ongelukken gebeurd waren. De man stonk naar zweet en knoflook. De bus zou in Nederland allang van de weg gehaald zijn. Al was het alleen al vanwege de totaal versleten banden, waarop geen profiel meer te vinden was. En die wegen hier in dit land, vreselijk. Als westerling was ik in een heel andere wereld gekomen. Ik merkte het zelfs aan mijn achterwerk. De bus ging met gierende banden door diepe kuilen. Van vering in een bus had men blijkbaar nog nooit gehoord. Ik verdacht de buschauffeur ervan eelt op zijn achterwerk te hebben. Grote stofwolken bleven achter de bus hangen. Arme mensen, die we onderweg passeerden. De bus had me van Pakbeng naar Louang Prabang gebracht. Het was niet eenvoudig geweest om de eigenaar van de guesthouse iets duidelijk te maken. Het was een vadsige slome man, die niet in beweging te krijgen was. Engels verstond hij al helemaal niet. Met de grootst mogelijke moeite kreeg ik hem zover, dat hij mij voorging over een krakende trap, waarvan de treden getuigden van talloze voorgangers, naar een kamertje aan de zijkant van het huis. Het verdiende nauwelijks de naam kamer. Het was eerder een rommelhok. Allerlei spullen werden er blijkbaar neergezet. Dozen, kratten, oude gordijnen, een trap een vogelkooi. Ik schoof de spullen zoveel mogelijk aan de kant. Het viel me op, dat er geen glas in het raam zat. Ik kon me er niet druk over maken. Ik was al lang blij dat er iets van een bed was. Ik was echter niet blij met de talloze vliegen, die om mijn hoofd gonsden. Ik ben blijkbaar desondanks toch snel ingeslapen. Nadat ik mijn ogen opengewreven had, luisterde ik naar de geluiden van het huis. Of kwamen deze geluiden niet uit dit huis vandaan? Mijn neus vertelde me, dat er ergens vlakbij een keuken moest zijn. Het kon niet missen. Deze geuren kende ik weliswaar niet van thuis, maar ik had gisteren in Pakbeng deze geuren ook al geroken in de kronkelige smalle straatjes. Toen ik probeerde rechtop te gaan zitten, waarbij ik mijn hoofd gruwelijk aan een balk stootte, zag ik opnieuw het raam zonder vensterglas. Ik wreef me pijnlijk over mijn hoofd. Het zou de volgende dag een dikke opgezwollen plek zijn. Wel was ik meteen goed wakker geworden. Nieuwsgierig keek ik uit het raam. De geluiden en de geuren kwamen nu wel erg dichtbij. Ik had een kamer gekregen pal tegenover de keuken van de buren. En mijn buren waren al om 5.30 uur aan het bakken en braden. Ik kon het vanuit mijn bed duidelijk volgen. Spoedig zou ik merken, dat dit vroege koken geen uitzondering was in dit deel van Laos. Ik liet me achterover vallen in mijn bed en liet mijn fantasie vrij gaan. Dat is nog eens wakker worden met heerlijke geuren en geluiden. Ik hoorde zelfs het monotone zingen van mijn buren. Het was alsof ze steeds eindeloos dezelfde wijs zongen of was het meer neuriën? Ik begon weg te doezelen. Zo lag ik misschien een kwartiertje toen ik opnieuw iets ontdekte. Het werd plotseling erg druk in de straat. Zouden de mensen hier nu al aan het werk gaan? Dat leek me niet aannemelijk. Ik kon vanuit mijn raam een gedeelte van de straat overzien. Een hele groep boeddhistische bedelmonniken liepen door de straat. Waar zouden ze nou zo vroeg heengaan? Later hoorde ik van de eigenaar van de guesthouse, dat de bedelmonniken ’s morgens al heel vroeg door de straat lopen en voedsel van de lokale bevolking krijgen. Men heeft de plicht hen van het nodige te voorzien. Volgens het theravada-boeddhisme moeten de gewone burgers zichzelf bevrijden van het kwaad. Ze moeten de normen en waarden naleven, afzien van geweld, liegen, schelden, overspel en moeten vrijgevig zijn. Dat voorschrift tot vrijgevigheid zorgt ervoor dat de bedelmonniken ’s morgens rijkelijk bedeeld worden. De bedelmonniken, die op blote voeten in lange oranje gewaden lopen, aanvaarden het eten van de vrouwen zonder hen aan te kijken, want dat is streng verboden. Ik vind het maar een armoedige en zielige vertoning. Ik zou de komende dagen dit dagelijks ritueel nog vaak te zien krijgen. Om 8.30 uur vertrok mijn bus naar Phonsavan. Opnieuw veroverde ik een plekje tussen de lokale bevolking in de bus uit het jaar nul. Het bleek me al snel, dat de ruimte in de bus oneerlijk verdeeld was over de reizigers. Ik stapte tegelijk in met een vrouw, die drie manden met allerlei etenswaren meenam en zakken met groenten en fruit. Op een gegeven moment zat ik helemaal ingeklemd tussen manden en zakken en dozen met fruit. Het vrouwtje was goedlachs en vertoonde vaak haar twee bruine hoektanden. De overige tanden ontbraken. Ze bood mij een vrucht aan, die ik natuurlijk niet weigerde. Trouwens dat zou direct als een teken van onbeleefdheid zijn opgevat. Toen ik de vrucht, die roodachtig leek, nader bekeek, concludeerde ik dat het een lychee moest zijn. De schil voelde als leer en ze was ongeveer zo groot als een ei. Ik kende de vrucht van als ik bij de Chinees at. Ik vroeg me af of de vrijwel tandenloze vrouw zelf ook deze vruchten nog kon eten. De bus zat vol reizigers. Blijkbaar waren velen op weg naar de markt. Als de bus onderweg ergens even stopte, verscheen er direct een ijsverkoper met zijn karretje bij de bus. Hij riepiets wat ik niet verstaan kon, maar het had met de verkoop van zijn ijs te maken, dacht ik. Hij had een soort handkar met twee hele grote wielen, waarop een paar bakken met ijs stonden. Aan het karretje hingen een paar flessen. Ik vroeg me af hoe hij het ijs koel kon houden. Geen enkele passagier reageerde op zijn roepen en de man verdween al gauw weer. De bus reed verder. Toen we door een toch wel erg diepe kuil hobbelden, hoore ik achter mij ineens het geluid van een stel kippen. Ik zag een jongen boven op een rieten mand zitten, waarin drie levende kippen zaten. Ik vermoedde, dat hij ze in Phonsavan op de markt wilde proberen te verkopen. Of waren ze voor zijn familie? Een Laotiaan stond altijd klaar voor zijn familie immers. Na nog een paar scherpe bochten kwam de rammelende bus tot stilstand. Ik was gelukkig heelhuids in Phonsavan aangekomen. Met mij stapten bijna alle passagiers uit. Ik was drijfnat van het zweet. In Phonsavan vond ik, dankzij een reisgids, een gunstig guesthouse “Ber5” iets buiten het centrum gelegen en met veel luxe voor weinig geld. Een kamer met warme douche, heerlijk groot bed en zelfs tv. De zoon van de Chinese eigenaar van dit guesthouse had in Louang Prabang gestudeerd en kende vloeiend Engels. Hij gaf me een heleboel tips voor de komende tijd, die ik in deze omgeving zou doorbrengen. Phonsavan betekende voor mij het beginpunt van een nieuw avontuur. De oorlog had in dit gedeelte van het land zijn sporen achtergelaten. Het was uitkijken geblazen, want de explosievenopruimdienst zou hier nog jaren werk hebben in dit gebied. Ik liet me door een lokale gids, geadviseerd door de zoon van het guesthouse, naar mijn reisdoel brengen: de Vlakte der Kruiken. Ik had hiernaar uitgekeken. Opnieuw moest ik met een busje. Deze keer was het een vrijwel doorgeroest Suzuki busje. Samen met een paar Franse toeristen kwam ik in de open laadbak te zitten. De uitlaat knalde en leek wel een schoorsteen te zijn. De APK- keuring zou hier wel niet bestaan. Op de vlakte van Xieng Khouang in de Latiaanse Hooglanden lagen maar liefst ongeveer 2000 enorme kruiken her en der verspreid. Ze boeiden me, omdat tot dusver nog nooit iemand een goede verklaring voor hun aanwezigheid had kunnen geven. Niemand wist waar ze vandaan kwamen en waarvoor ze dienden. De goedlachse gids, met de naam Omchanch, leidde ons over een smal pad ertussen door. We moesten heel precies op het aangegeven pad blijven lopen tussen de rood-witte markering, want het lag hier bezaaid met explosieven. Een groot gedeelte van de Vlakte der Kruiken kon je niet eens bekijken, omdat het daar te gevaarlijk was. De kruiken maakten een diepe indruk op ons. Ze waren soms zo groot dat je je erin zou kunnen verstoppen. De gids vertelde dat ze meer dan tweeduizend jaar oud moesten zijn en de steen waarvan ze gemaakt waren, kwam in dit gebied zelf niet voor. Maar waar kwamen ze vandaan? Niemand die het wist. Waren het drinkvaten voor handelskaravanen? Werden hier ooit gigantische hoeveelheden Lao Lao, de Laotiaanse volksdrank, gebrouwen? Of was het vergelijkbaar met onze hunebedden? Misschien een begraafcultus, die we niet meer kenden? Omchanch moest het antwoord schuldig blijven. De wetenschappers stonden voor een raadsel. Ik bleef er lang over nadenken, maar ik zou het antwoord niet weten. Het zou niet het enige raadsel zijn, dat ik beslist graag wilde oplossen. Morgen ging ik beginnen aan datgene waarvoor ik speciaal naar Laos gekomen was: is mijn grootmoeder Sue Bee Vang nog te vinden en bestaat het weeshuis “Surjata Village” nog, waar ooit mijn moeder is afgestaan? Of heeft de gruwelijke oorlog ook hier alle sporen uitgewist en blijft ook dit een mysterie? Wat zal de morgen mij brengen? |
|||||
|