248818
 
 
 
 
 

     Menu:

> Startscherm
> Schrijvers
> Verhalen
> Open verhalen
> FAQ
> Vintage

Bruidsvlucht
hoofdstuk 6
Door: aritha
Commentaar van de schrijver:
Ik weet mijn wchtwoord weer. Dus plaats ik hoofdstuk 6. Tips en trucs, opmerkingen welkom.
Categorie: Drama / Roman
Geschatte leestijd: ca. 8 minuten

Het is een paar dagen later. De kleine sibbe aan de rand beek is in nevelen gehuld. Overal hangt de scherpe geur van brandend dennenhout.
Senta leunt over de omheining en kijkt naar de schapen, die rustig op het veldje lopen. Het zijn haar wolbrengers en ze houdt van hen om hun vacht. Grote Grijze loopt voorop en schurkt haar lijf tegen de houten palissade.‘Best beest ben je,’zegt ze en ze pakt haar gereedschap weer op. Over het zanderige pad loopt ze naar huis.Ze heeft het grootste deel van de middag buiten gewerkt op het veldje met vlas. Ze ontdekte er sporen van wilde dieren. Daarom herstelde ze het beschadigde hekwerk, vooral nu de vezel in het ene veldje bijna rijp is om geoogst te worden. De emmertarwe in het andere veld zag er ook goed uit. Als het zo doorgaat komt de spieker vol met wintervoorraad en hoeven ze geen honger te lijden als de koude komt. En dat allemaal dankzij de takjes van de hazelaar die ze rond de pas ingezaaide akkertjes stak.De goden hebben haar daarmee beloond op een overvloedige oogst.
Vanuit de verte ziet ze far zitten tegen de wand van hun langhuis.
‘Er is zo veel dennenhout nodig,’ zegt hij als ze hem gegroet heeft. Hij wrijft over zijn bovenarmen ‘We werken hard; onze ruggen druipen van het zweet en nog is er niet genoeg.’ Hij leunt achterover en staart voor zich uit, de wind laat zijn blonde haren over zijn schouders golven.
Senta snuift met haar neus in de lucht. Het mogen dan brandstapels van dennenhout zijn, ze krijgt het er benauwd van. Brandend mensenvlees heeft een afschuwelijke stank, vindt ze.
‘Schiet maar op met je werk,’ zegt far. ‘Nu Linde-moei ziek is komt alles op jou neer.’
Senta knikt en zet het tuingereedschap weg. Ze knielt bij de maalstenen neer en legt haar hand op de bovenste steen. Koud en keihard is-tie. Far heeft er veel voor ge geven, hij reisde naar de bergen en ruilde prachtige huiden en wollen tunieken voor deze stenen van basalt. Toen hij thuis kwam was moer zo blij als een jonge hond. Geroutineerd gooit Senta telkens een handjevol graan in de uitsparing en draait de zware steen rond. Het knerpen en knarsen is niet van de lucht. Als ze bijna klaar is komt Duuveke naar haar toe gerend.
‘Het is me gelukt, ik heb de oven aangekregen.’ roept ze trots. ‘Ik hoorde de maalstenen en wist dat ik op moest schieten.’
Duuveke helpt haar de laatste dagen flink en daar is Senta blij mee. ‘Houdt hem een poosje goed brandend en blijf erbij.’
Duuveke knikt en holt weer terug.
Senta concentreert zich op het meel. Ze doet er wat water bij en een heel klein beetje zuurdesem. Ze kneedt het tot een deeg dat niet meer aan haar handen kleeft. Terwijl ze voelt hoe far haar gadeslaat, vormt ze de broden, die ze bedekt met een vochtige doek.
‘Je bent net zo handig als je moer,’ vleit hij terwijl hij opstaat. Omzichtig klopt hij zijn linnen hemd af. ‘Bernlefs vader is gekomen.’zegt hij plechtig. ‘Zijn vrouw is doodgegaan aan de hoestziekte en nu wil hij jou in zijn langhuis hebben. Voor twee koeien, een getuigd paard en een zwaard ben je van hem. Ik wil dat je hem aanvaard en ook wat wapens schenkt. Het is beter voor iedereen, zie je. ‘
Senta springt op.’Nee!’ zegt ze geschrokken. ‘Ik wil geen oude man met zo’n lelijk rode plek op zijn wang.’ Razendsnel denkt ze na terwijl haar hart bijna haar borst uitbonkt. ‘Wie zal er brood voor u bakken?’ vraagt ze schril. ‘Hoe komt u aan honingwijn, gerstebier, kruidendrank?’
Far steekt zijn handen afwerend in de lucht.
‘Nou?’ vervolgt ze. ‘Laat u de tuinen braak liggen of gaat u zelf vrouwenwerk doen?’ Wijdbeens gaat ze voor hem staan en kijkt hem flink aan. ‘Neemt u soms ook een jong wicht in huis, iemand die u op kan warmen in de koude nachten. ’
Far bukt zich om zijn beenwindels af te doen. ‘Je praat als een klein kind,’ zegt hij op donkere toon, ‘en ik ben te moe om me kwaad te maken. Geef me wat te drinken.’
Senta draait met haar ogen. ‘Haal zelf maar wat,’ snauwt ze kort, ‘dan went u er alvast aan. Met grote stappen loopt ze bij hem weg. ‘ Ik trouwen met Bernlefs far?’ mompelt ze koud. ‘Nooit.’
Duuveke trekt haar wenkbrauwen omhoog. ‘Wat zei je?’
‘Niets,’zegt Senta.Ze bukt bij de kleine oven.‘Ik zal je laten zien hoe je kunt weten of de over heet genoeg is om er brood in te bakken.
Haar nichtje knielt naast haar neer met rode wangen van de hitte.
‘Kijk’, legt Senta uit, ‘je haalt het hout en as eruit - pas op - het is gloeiend heet! Gooi er nu een handje vol graankorrels in.’
Duuveke schraapt wat graan van de grond en werpt het door de opening naar binnen. ‘Tel op je vingers,’ gebiedt Senta, ‘en als de korrels na twee handen vol poffen, is de oven heet genoeg. Leg dan de broden erin. ’
Duuveke kijkt haar aan met schitterende ogen. ‘Ik bak vandaag het brood!’
‘Als je maar niet vergeet het trekgat dicht te doen.’ waarschuwt Senta. ‘
Duuveke staat op om de broden te halen. ‘Hoe weet ik of ze gaar zijn straks?’ vraagt ze over haar schouder.
‘Dan klinken ze hol als je er op tikt.
Senta loopt het woongedeelte binnen. Verdriet snijdt door haar heen bij het zien van de lege slaapplekken van omma en grofar, die kort na elkaar vertrokken. Bevend blijft ze staan. Ze hoort gefluister en een rauwe kinderhoest. Dicht tegen de wand van vlechtwerk ligt Linde-moei. Ze heeft haar armen om Goudje heengeslagen en sust het kermende meisje.
Kom hier, gebaart ze met haar hoofd naar Senta.
Fars verschrikkelijk woorden kwellen haar. Ze heeft geen zin om met Linde-moei te praten maar uit beleefdheid knielt ze bij haar neer.
‘Aanvaard hem niet, dat zwijn.’ sist haar tante. ‘Hij is het niet waard. Maak je klaar om een grote reis te maken en neem Duuveke mee.’
‘Wat zeg je daar?’ vraagt Senta ademloos. ‘Niet met Bernlefs far trouwen?’
Linde-moei smoort een hoestbui en slaat haar armen steviger om Goudje heen. Haar ogen glinsteren in het halfdonker.
‘Kijk of je far uit de buurt is.’
Alsof ze vleugels gekregen heeft vliegt Senta naar buiten. Ze grijpt wat droog hout van de stapel en loert snel om zich heen. Far staat te praten bij het andere langhuis. Een loslopende geit knabbelt aan zijn sandaal. Hij schopt het dier weg.
Haastig rent ze terug en gooit het hout op de kleine vuur. De vonken spatten over de ring van stenen heen. Uit een kruik giet ze verzachtende honingwijn in een beker.
‘Drink eerst een paar slokken,’ zegt ze zacht, terwijl ze neerknielt. ‘Het zal de keel verlichten zodat de woorden gemakkelijk uit je mond glijden.’
Linde-moei buigt zich over de beker heen. Ze neemt een paar slokken tot zich en veegt haar mond af met de rug van een bevende hand. Dan klemmen haar vingers zich om Senta’s hand.
‘Het is niet goed om met Bernlef’s far te trouwen’, zegt ze. ‘Hij is wreed.’
Senta voelt een koude rilling langs haar rug gaan. ‘Wreed?’
Linde-moei knikt. Haar stem klink schor:‘Hij roofde mij uit het dorp in de heuvels.’
‘Hè?’ Senta trekt de deken van huiden omhoog en kijkt Linde-moei vol verbijstering aan.‘Hoor ik het goed: ontvoerd?’
‘Ja… ik was nog maar elf zomers oud. Mijn echte naam is Belle en ik zocht naar bramen in het bos. Ik hoorde paarden en luid geroep. Daarom verstopte ik me zo goed ik kon.’
Senta veegt met een droge lap het zweet van tantes voorhoofd. ‘Niet goed genoeg zeker.’
‘U-uh, ze zagen me. Bernlefs far was toen al forse knaap en hij trok me aan mijn haren omhoog. Nadat hij me goed bekeken had grijnsde hij en gooide me als een zak stro over de rug van zijn paard.’
‘Roofden ze nog meer meisjes?’
‘Nee, ze kwamen terug van een reis naar de bergen. Gelukkig hebben ze ons dorp verder met rust gelaten.’
Senta grijpt haar mandje en pakt de spintol eruit. ‘Ik heb het nooit geweten.’ Ze steekt haar neus in de schapenwol zodat de geur haar kan kalmeren.
‘Toen trouwde u met Fars broer en bleef geen slaaf,’ peinst ze verder. Diep in gedachten draait ze de tol rond en trekt met haar andere hand aan het voorraadplukje wol. De vezels vormen een nieuwe begindraad. Ze leunt nog wat dichter naar Linde-Moei’s slaapbank toe. Telkens geeft ze de spinsteen een duwtje zodat-ie blijft draaien.
Goudje ligt met open ogen om zich heen te kijken. De rook van het vuur kronkelt omhoog
‘Je ohem wilde mij hebben, ja.’ zegt Linde-moei weemoedig. ‘Hij was even oud als ik en sloot vriendschap met mij; hij was degene die zag hoe Bernlefs far mij mishandelde.’
Senta glimlacht. ‘Mijn ohem had zeker medelijden met u?’
Linde-moei kijkt haar strak aan.‘Ja, dat had hij en terecht. Bernlefs far deed iets wat onze mannen nooit bij andermans vrouwen mogen doen. Jouw ohem bevrijdde mij daarvan, door met me te trouwen toen ik twaalf jaarwendes oud was.’
‘Oooh,’ fluistert Senta. Ze slaat haar ogen neer en grijpt naar haar spintol die nu bijna op de grond hangt. Blindelings draait ze hem rond terwijl ze de net gesponnen draad erom heen wikkelt.
‘Jij mag niet weggaan nicht, ik wil ook spinnen leren!’ zegt Goudje schor. Tranen druppen van haar wimpers en ze veegt met haar hand langs haar druipende neus.
‘Suuut’, zegt Linde-moei. ‘Misschien wordt je beter en misschien blijf ik leven - dan leer ik jou spinnen met de tol.’
Senta denk kort na.
‘Ik zal gaan,’ zegt ze beslist. Meteen geeft ze de tol een draai en begint opnieuw met uittrekken van de wol.
Trillend komt Linde-moei overeind. ‘Jij gaat een grote reis maken!’ fluistert ze.
Behoedzaam legt Senta haar hand op Linde-moei’s borst om haar te laten voelen dat ze zich met haar verbonden voelt. Voor het eerst kruipt er een warm gevoel in haar lijf ten opzichte van haar tante. Ze regeerde het huishouden met ijzeren hand, ze kon moer nooit evenaren maar haar raad is goed en wijs. ‘Ik weet alleen de weg niet, kunt u zich nog iets herinneren.’
Linde-moei knikt. Haar gezicht wordt levendig. ‘Ken je het pad naar de sibbe verderop langs de beek? vraagt ze met ingehouden stem. ‘Je zult er aankomen voor de zon hoog aan de hemel staat. Loop er om heen en mijdt hun heilige plek op de verhoging. Zorg dat ze je niet zien.’
Linde-moei begint te hoesten hoewel de rook niet haar kant op gaat. Het duurt even voor ze verder gaat: ‘Je far zal daar zeker heen gaan om je te zoeken.’ Ze werpt Senta een onheilspellende blik toe. ‘Wat zal het lot van een ongehoorzame dochter zijn? Hij zal je als een verrader zien, iemand die ingaat tegen de regels van de sibbe.’
‘Bij alle goden...’ mompelt Senta binnensmonds, ‘ maar wat is erger; trouwen met een bruut of...’
‘Daag de goden niet uit.’ Linde-moei ogen gloeien. ‘Ontwijk dat dorp bewust en loop stroomopwaarts. Passeer de twee nederzettingen die je verderop tegenkomt. Daarna wordt het landschap glooiender en het woud donker en dicht. Blijf langs het water lopen; na vijf of zes zonsondergangen kom je in de buurt van mijn geboortedorp aan de overkant van de rivier. Het is niet moeilijk.’
Linde-moei frutselt aan de vogelfibula op haar cape. Neem dit, ze zullen het herkennen.
Senta slaakt een zucht van verbazing. ‘Hij is kostbaar.’
‘Dat is hij zeker. Mijn vader maakte voor mijn zusje Blonde dezelfde vogelspeld. Deze is zo bijzonder omdat er in het oog van de vogel een bloedkraaltje zit. Far versierde zijn zwaardschede met dezelfde kraaltjes.’
Senta ruimt haar spintol op en pakt de fibula met trillende handen aan.
‘Zwaardkralen geven kracht aan hun drager.’ fluistert Linde-moei. ‘Het bloed-oog van deze vogel zal je bewaren voor alle kwaad, het zal je beschermen voor boze invloeden. Draag hem vanaf morgen op je mantel.’
Met tranen in haar ogen kijkt Senta naar het kleine voorwerp op haar handpalm. Ze omhelst Linde-moei zwijgend.
‘Vertrek zonder afscheid,’ knikt de vrouw, ‘ga in stilte en neem Duuveke mee. Ik zal met haar spreken.’
Terwijl de heerlijke geur van brood zich vermengd met de rook van het vuurtje rent Senta heen en weer om haar berkenschorsen mandje vol te stoppen met belangrijke spullen. Gedroogd voedsel en geneeskrachtige kruiden.
‘Neem ook je spintol mee en een kam om te kaarden. In mijn dorp hebben ze schapen genoeg.’ Linde-moei’s stem wordt een treurig gefluister ‘Kon ik maar mee; misschien zou ik mijn zusje Blonde ontmoeten…’
Senta tast naar de fibula. ‘Ik zal haar deze speld laten zien en goede verhalen vertellen.’ beloofd ze. Diep in gedachten stopt ze een houten kom en lepel in het mandje. Moer maakte ze voor haar en versierde hen met uitgesneden bloemen.
Linde-moei wenkt haar. ‘Nicht, neem de vuurslag van je grofar en hang hem aan je gordel.’
‘Maar waarom …’ Verward slaat Senta haar lange armen kruislings over haar borst. ‘Grofar zal het koud krijgen op zijn lange reis naar het dodenrijk. Zijn ziel zal terugkeren en ons plagen.’
Linde-moei grinnikt. ‘Natuurlijk heb ik zijn as niet zonder geschenken gelaten, wat denk je wel. De vuurboog ligt binnen zijn bereik. Het is een oudere methode maar grofar is er mee opgegroeid, hij zal het niet erg vinden. Pak aan.’
Eerbiedig neemt Senta de ovale ijzeren ring. Ze schuift hem aan haar gordel. ‘Door deze vuurslag voel ik me nog meer verbonden met de sibbe.’ Tranen stromen ineens over haar gezicht. ‘Ik kom terug Linde-moei!’ zegt ze hartstochtelijk. ‘Ik kom terug om u te belonen voor deze goede daad!’
Linde-moei knikt. ‘Neem een schone lendenlap mee,’ waarschuwt ze,‘en er is gedroogd veenmos in het vrouwenmandje,zorg dat je genoeg bij je hebt voor je maandstonde.’


Gepost op 01-03-2010 om 18:58 uur
112 keer gelezen
<< Vorige in deze serie

Alle verhalen in deze serie (Bruidsvlucht)
Alle verhalen van deze schrijver (aritha)

Dit werk is ingezonden op http://www.blocnoot.nl en blijft te allen tijde eigendom van de feitelijke auteur van het werk (of bloCnoot zolang de auteur niet kan worden teruggevonden). Zonder toestemming van de feitelijke auteur mag dit werk niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan lezen. BloCnoot zal nooit toestemming geven indien de auteur niet teruggevonden kan worden. Mocht er sprake zijn van misbruik van de inhoud van het gepubliceerde werk op welke manier ook zullen er (in samenspraak met de auteur) stappen ondernomen worden.