| |||||
Zoektocht Hoofstuk 4 - Raar Ritselende bladeren en het suizen van de wind is het enige geluid dat te horen is. Een donkere gedaante haast zich naar de schaduwen van de hoge dikke eikenbomen. Dan staat hij opeens stil. Na een paar tellen strompelt de zwarte gedaante weer verder. Opeens duikt hij weer weg achter de dikke stam van een eik. Zacht en hijgend gaat zijn ademhaling vanachter de geheimzinnige schaduw van de reisachtige eik. Voorzichtig beweegt de gedaante van boom naar boom. Hij maakt nu bijna geen geluid. Alleen een zacht knerpent geluid hoor je, dat de stille nacht ongemerkt verstoort. “Au!” klinkt het opeens kreunend. Opeens is het weer stil. De donkere gedaante is nu nergens meer te zien. Nergens is het geluid van de snelle ademhaling meer te horen… Ook het knerpende geluid is weer verdwenen. Een harde schreeuw maakt een eind aan de stilte. “Ahhh, help me dan toch!” Gekraak van takken. Langzaam komt de gedaante weer vanachter één van de bomen tevoorschijn. Een helder licht schijnt tussen de bomen door. Het schijnt nu op een geschrokken en van pijn vertrokken gezicht. Het is een jongen. Blonde krullen plakken op zijn bezwete voorhoofd. Zijn gezicht is bijna zo wit als sneeuw, lippen trillen... Bang probeert hij weg te duiken voor het felle licht. Waar komt dat licht vandaan? Een lantaarn? Een zaklamp? Moe laat de jongen zich tegen een boom zakken. Het licht blijft. Maar, de jongen heeft een goede schuilplaats opgezocht. Een grote dikke boomstam. “Mee komen jij! Ik heb je wel gezien!” Een harde stem schreeuwt deze boze woorden. Opnieuw geritsel en gekraak van takken. Twee gezichten komen tevoorschijn in het felle licht. Het ene gezicht is van de jongen. Geschrokken en angstig. Maar het andere… Donkere boze ogen, gefronste wenkbrauwen en een mond die vertrokken is in een rechte streep. Wilde lange haren hangen langs het gezicht van de boze man. “Ik zal je, schurk… Jij hebt het gedaan, jij…” Verder komt de man niet. “Niet, niet!” schreeuwt de jongen nu ook boos. “Pets!” Het gezicht van de jongen vertrekt van pijn… “Blijf van me af!” Opnieuw heft de man zijn hand omhoog… “Help!” Verward slaat Lucie om zich heen. Slaperig knippert ze met haar ogen. Langzaam kijkt ze de slaapkamer rond… Haar roze donzige hartjes deken ligt slordig op de grond naast de hoogslaper. Het is bijna helemaal donker. Alleen het kleine oranje nachtlampje geeft wat licht. Licht? denkt ze. Waar kwam dat felle licht vandaan? “Heb ik dit nou gedroomd?” slaperig mompelt Lucie deze woorden. Opeens schiet ze overeind. “Het woonwagenkamp! Daar kwam dat licht vandaan.” fluistert ze slaperig en opgewonden. Die jongen, denkt ze. En die man. Wie waren dat? “Wat raar allemaal,” mompelt ze. “Kan deze droom echt zijn?” Stil kijkt ze voor zich uit en denkt diep na. “Miauwww!” Nieuwsgierig komt Lucie overeind en klimt via het trapje van haar hoogslaper naar beneden. De vloerbedekking voelt ruw aan, onder haar blote voeten. Op haar tenen sluipt ze naar het grote kamer raam… Voorzichtig duwt ze de zware rode gordijnen opzij. Nieuwsgierig gluurt ze naar beneden… Voor het tuinhekje ziet ze een klein poesje zitten. Felle groene oogjes kijken vragend omhoog. Het maanlicht schijnt met zijn licht op de donzige zwarte haren van het beestje. Lucie glimlacht en trekt het zware gordijn dicht. “Oepsie, het is nog nacht, mam zou wel boos worden… als ik niet slaap,” mompelt ze geschrokken. Vlug klimt ze het trapje weer op en duwt haar gezicht in haar zachte kussen. “Wat een rare droom…,” fluistert ze zacht. “Maar, als mijn droom nou waar is?” “Mijn deken!” Lucie rilt. Het is best koud… Snel klimt ze weer naar beneden en gooit de dekens weer op de juiste plek. Rillend kruipt ze er onder en knijpt haar ogen stijf dicht… “Raar,” fluistert ze nog eens… |
|||||
|