| |||||
Zoektocht Hoofdstuk 3 – Het licht Een harde lach klinkt door de stille avond. Nu draait Lucie zich wel om. Het is Michiel. Ondeugend kijkt hij haar aan. Woest trekt ze haar pols los. “Laat dat!” snauwt ze. “Ik schrok echt!” “Het spijt me heel erg, Lucie.” Zenuwachtig kijkt Michiel haar aan. Dan zegt ze: “Geef niet Michiel, ik deed ook stom.” Stil lopen ze verder over het kronkelende grintpad. De rietstengels ritselen. Rivierwater klotst tegen de modderige oever. Het is erg donker. Jammer dat het zo donker is. Denkt Lucie. Anders konden ze nu vast het woonwagenkamp al zien. “Zie je dat?” zegt Michiel. Nieuwsgierig kijkt ze in de richting van zijn wijzende vinger. Hij wijst naar de donkere schaduwen van de grote dikke eikenbomen “Schaduwen en…” mompelt ze. “Licht, ik zie daar licht!” roept ze gespannen. “Ssst! Doe eens wat zachter!” Met zijn vinger op zijn lippen kijkt hij Lucie aan. Ze knikt geschrokken. Natuurlijk. Denkt ze. Misschien heeft iemand me wel gehoord. Bang kijkt ze om zich heen. Het blijft stil. “Niemand heeft me gehoord! Zullen we toch maar naar huis gaan?” Lucie kijkt bang in de richting van de donkere bomen. Ze ziet het licht nog steeds tussen de dikke boomstammen door. Michiel grijnst. “Ben je bang Lucie?” Ze voelt haar wangen warm worden. Verlegen kijkt ze naar de grond. Zou Michiel haar nu een bangerik vinden? “Een beetje,” mompelt ze dan zacht. “Kom op, wie het eerste bij het rode hekje is!” Lachend kijkt Michiel achterom. Lucie twijfelt geen moment en rent hard achter Michiel aan. “Michiel, ik haal je lekker in!” Net als ze hem bijna voorbij rent, krijgt ze een klap. Lachend rent Michiel haar voorbij. Al rennend grijpt Lucie naar haar pijnlijke arm. “Wat kan jij hard slaan,” roept ze kattig. Nog steeds heeft ze Michiel niet ingehaald. Je rent veel te hard Michiel, denkt ze. Maar ik ga je zeker weten in halen. Let maar op! Ze gaat nog harder rennen. Opeens voelt Lucie iets hards tegen haar voet. Dat is vast een steen. Denkt ze. Ze kijkt naar beneden. Dat had ze niet moeten doen. “O nee!” roept ze geschrokken. Wild zwaait ze met haar armen door de lucht. Michiel is vlak voor haar. Ze valt voorover. Ze knijpt haar ogen half dicht en grijpt zich stevig vast aan de broek van de renende Michiel. “Wat doe je nou?” Angstig probeert Michiel zachter te rennen. Dat lukt niet. Met volle vaart gaat Michiel onderuit. Lucie kan zijn broek niet meer vasthouden en laat los. Met een smak komt ze neer op de kleine steentjes van het grintpad. “Ah,” mompelt Lucie met een pijnlijk gezicht. “Au! Waarom deed je dat nou, Lucie?” Lucie tilt haar hoofd omhoog en spuugt de steentjes en zand uit haar mond. “Bah!” Nu ziet ze Michiel. Hij ligt languit op de grond. Hij draait zijn hoofd om en kijkt haar aan. Dan lacht hij. “Haha! Daar liggen we dan,” grinnikt hij. Één moment weet Lucie niet wat ze moet doen. Dan barst ze in lachen uit. Alle twee hebben ze de slappe-lach. Ze stoppen niet meer. Lucie voelt de tranen over haar wangen glijden. Verwoed wrijft ze de tranen weg en kijkt glimlachend naar Michiel. Met een rood hoofd komt hij overeind en loopt op haar af. “Mag ik u overeind helpen gevallen prinses?” Plechtig steekt hij zijn hand uit. Verbaasd kijkt ze hem aan en zegt: “Graag! Mijn dank is groot, sterke prins.” Al snel staat ze weer en klopt het zand van haar spijkerbroek. “Zullen we onze wedstrijd afmaken, prinses?” Lachend rennen ze verder. Al snel zijn ze bij het rode tuinhekje aangekomen. “Ik moet naar huis! Mam zal vast boos zijn,” zegt Lucie bang. “Ik wens u een goede nachtrust, prinses.” Na een kleine sierlijke buiging loopt Michiel weg. Nog één keer kijkt hij achterom en steekt zijn hand op. Lucie zwaait terug en maakt ook een buiging . Wat is Michiel toch grappig. Denkt ze. Het is leuk om een aardige buurjongen te hebben. Zacht opent Lucie de achterdeur en sluit die weer achter zich. Zonder geluid te maken trekt ze haar gympen uit en zet die netjes in een hoekje. Voorzichtig opent ze de kamerdeur en loopt rustig de huiskamer in. “Mam, ik ga naar bed!” Mam kijkt op en zegt: Oké, welterusten. En, waag het niet meer om met je schoenen aan de eetkamer binnen te komen!” “Het spijt me,” zegt Lucie zacht. Snel loopt ze de kamer uit. Zuchtend laat Lucie zich neervallen op haar donzige dekens. Ze wrijft in haar ogen. Ze is moe. Langzaam laat ze haar hoofd op haar roze kussen zakken en trekt de dekens tot aan haar kin. Haar gedachten gaan terug naar buiten… Waar kwam dat licht vandaan? Heeft er iemand hulp nodig? Is het briefje een… belangrijk… Ze wil nog verder denken, maar verder komt ze niet. Langzaam vallen haar ogen dicht. Lucie slaapt. |
|||||
|