| |||||
Anetha had een kleine woning in de buitenste ring. Daar had ze vroeger geleefd met haar kinderen en nu leefde ze er nog met haar man, die open deed met een: "Ze is in de vergaderruimte," nadat hij het kloppen op de deur gehoord had. De vergaderzaal was een bijzonder vertrek: niet zo zeer groot, het mocht eigenlijk geen zaal heten. Na een paar ellen vanaf de achtermuur beschreven de zachtgele muren een perfecte halve cirkel. In de muren zaten grote ramen die veel licht door lieten. In het midden stond een ronde tafel, met zeven stoelen voor de raadgevers en één stoel voor de koning. Tot zover was het niet speciaal. Maar de ramen waren zo in de muur gezet dat tijdens één uur de zon door één raam scheen, of constant verstopt zat achter de muur. Zo wisten de Wijzen en de koning precies hoe lang ze al aan het vergaderen waren. Uit de vergaderzaal klonken stemmen op de niet veel goeds voorspelden: "Ik wil niet nog een dochter verliezen, kan er niet iemand anders gaan?" "Het is een zaak van de familie: Avrenim is ontvoerd, Altheia is ziek. Uw laatste dochter moet gaan om de andere twee te redden. U weet waarom." Ze liep zachtjes de zaal binnen, niemand die haar zag, opmerkte, tot de uitroep: "Vader!" Opnieuw waren alle ogen op haar gericht, ze kon er niet aanwennen. Weer die nietszeggendheid, niet leeg, maar zo neutraal, onbewogen. Slechts uit één gezicht kon ze wat opmaken, het gezicht van haar vader: onvoorwaardelijke liefde. Ze wist het nu zeker: "Vader, ik moet gaan. Ik heb gezegd dat ik het zou doen, nu moet ik het doen ook. Ik kan bovendien niet rustig niets doen, ik wil helpen haar te redden." Even stopte ze. "Ik moet wel. Ik heb geen andere keus." "Maar meisje... We willen jou niet ook kwijt." "Ik zal voorzichtig zijn. Maar ik moet gaan en je zult me niet tegen kunnen houden." Hij gaf op. Ze zag het. Hij liet zijn schouders hangen. De wilde en wanhopige blik verdween uit zijn ogen. Hij berustte in haar keuze. Zeliep naar hem toe en sloeg haar armen omhem heen. Over haar haar strijkend fluisterde hij: "Zul je voor zichtig zijn?" "Natuurlijk!" beloofde ze. Ze liet hem los en wendde vervolgens dankbaar zich tot Anetha. "Maar ik kan het niet alleen, ik heb hulp nodig. Ik heb geen idee waar ik nu precies moet zoeken. Om maar te zwijgen over wat en hoe." Anetha knikte begrijpend, wijsheid lag in haar ogen. "We zullen je helpen, maar we moeten eerst overleggen. Wat je nu het beste kunt doen is ervoor zorgen dat je in goede conditie bent." Met deze woorden wees ze hen vriendelijk de deur en ze liepen richting het bos. |
|||||
|