| |||||
Als door een stroperige mist werd ze zich bewust van het feit dat ze wakker was en een verschrikkelijke hoofdpijn had, met daarnaast een vreemde misselijkheid. Ze opende haar ogen — tenminste, dat probeerde ze, maar er leek iets niet te kloppen, al kon ze niet direct vaststellen wat dat was. Haar rechteroog voelde vreemd aan, alsof het dik was en er iets bovenop lag. Geleidelijk aan raakte ze gewend aan het schemerduister met een vleugje zachtgeel dat links van haar gloorde. Rechts van haar was het pikdonker. Ze wilde haar hoofd iets draaien om in haar nieuwe omgeving rond te kijken, maar kwam niet verder dan een millimeter, voordat ze kreunend uiting gaf aan de pijnscheut die door haar nek tintelde en haar hersenen deed bonken. Ze kneep haar ogen dicht — wat óók weer pijn veroorzaakte… Een lichte beweging, links van haar. Alsof er iemand op het bed leunde. Ze schrok ervan, maar wachtte tot de ergste pijn voorbij was en opende toen haar ogen opnieuw. Nog steeds was het rechts van haar donker, met links van haar die zachte gloed. Traag paste haar gezichtsvermogen zich aan bij wat ze waarnam. Een bekend gezicht dreef wazig in haar blikveld tot ze het scherp in beeld had. Meteen voelde ze wat er niet klopte: ze keek alleen met haar linkeroog! Wat is er gebeurd? vroeg ze zich nu voor het eerst af. „Mamma,” fluisterde ze in een opwelling van dankbare herkenning. Gelukkig een bekend gezicht, dacht ze, terwijl een met vraagtekens gevulde traan onder haar slaap door naar haar oorlel kriebelde. Ze schoot ervan in de lach vanwege de vreemde situatie — en wist meteen dat ze dat de komende tijd maar niet te veel moest doen… De traan werd voorzichtig door haar moeders wijsvinger uit het bestaan gewist, ook al bleven de vraagtekens in Rosa’s gedachten ronddrijven. „Ssh, blijf maar stil liggen,” zei haar moeder zacht troostend, met een intonatie die veel goede herinneringen bij Rosa opriep. „Ik ben bij je, meisje.” „Waar ben ik?” fluisterde Rosa voorzichtig, terwijl het tot haar doordrong dat ook ademhalen een stekende pijn veroorzaakte. In een reflex spande ze haar spieren, maar dat deed haar adem stokken in een nieuwe pijngolf… Haar moeder pakte haar linkerhand, die bovenop de dekens lag, en kneep er zacht in in een machteloze uiting van letterlijk medelijden. „In het ziekenhuis,” zei ze schor, toen haar dochter haar weer aan wist te kijken. Op de een of andere manier kwam dat antwoord heel onwaarschijnlijk op Rosa over. „Wat doe ik hier dan?” vroeg ze. Ze probeerde een aantal losse draadjes met elkaar te verbinden over een leegte die te groot bleek voor een overbrugging. Voor haar gevoel was het nog steeds ’s middags — maandag? — maar dat vreemde licht waarin flets lamplicht zich mengde weersprak dat gevoel. Het duizelde haar: ze vond het een griezelige ervaring om zich niet te kunnen oriënteren in ruimte en tijd. Haar moeder, die haar worsteling blijkbaar bemerkte, vertelde: „Amber kwam gisteren net voor etenstijd bij ons binnen, in de veronderstelling dat jij allang thuis zou zijn. Maar dat was niet zo. Samen met die nieuwe vriendin van jou — Gabriëlle — en een jongen, Tim, die ik nog niet kende, is ze naar je op zoek gegaan. Ze vonden je uiteindelijk doordat ze je telefoontje hoorden overgaan. Je lag in de struiken achter de fietsenstalling. Je bleek er ernstig aan toe te zijn: je bent zonder verdere omhaal hier naartoe gebracht en geopereerd.” Bij het horen van Gabriëlles naam in combinatie met die van zowel Amber als Tim verscheen er even een lichte glimlach rond Rosa’s lippen. De mededeling dat ze geopereerd was, eiste haar volledige aandacht echter direct op. „Ben ik geopereerd?” vroeg ze flauwtjes. Ze realiseerde zich hoe vermoeiend het was om alleen met haar linkeroog te kunnen kijken. „Waaraan dan?” „Aan je rechteroog, lieverd,” antwoordde haar moeder, die liefdevol over Rosa’s hand streek. „Je bent meteen bij aankomst door de scan gegaan, ze waren bang dat je wervelkolom beschadigd was.” Direct probeerde Rosa verschrikt met haar tenen te wiebelen. God zij dank: ze voelde ze alle tien nog! Haar moeder vervolgde: „Dat is gelukkig niet zo, maar je hebt een paar gebroken ribben en je hebt zware kneuzingen en bloeduitstortingen over je hele lichaam.” Rosa verwerkte dit even. Die ribben zouden wel eens met die scherpe pijn bij het ademhalen te maken kunnen hebben. Op die conclusie volgde de vraag: „En mijn oog?” Haar moeder zuchtte. Rosa voelde een wee gevoel in haar maagstreek bij de nadering van slecht nieuws. Ze voelde zich slap, maar drong aan met: „Mam, ik wéét het liever gewoon…” Een knikje, gevolgd door: „Je rechteroog is beschadigd geraakt. De doktoren hebben gedaan wat ze konden, maar… ze kunnen nog niet zeggen of de operatie geslaagd is. Er bestaat een kans —” Rosa zag haar moeders trillende onderlip en legde nu haar hand op de hand die haar zojuist nog getroost had. „Er bestaat een kans dat je met dat oog nooit meer zult kunnen zien,” dwong Fabiënne Welder zichzelf om het vreselijke nieuws hardop onder ogen te komen. Haar schouders schokten. „O, Rosa, meisje…” Rosa staarde met haar ene goede oog voor zich uit. Ze voelde dat ze nog niet kon bevatten wat ze zojuist gehoord had. „Ik herinner me helemaal niets van een aanval,” fluisterde ze, om maar even van onderwerp te veranderen. Maar een nieuwe schokkende gedachte overviel haar plotseling. „Ben ik, euh…?” Haar moeder begreep haar onuitgesproken vraag en schudde haar hoofd. „Gelukkig niet,” prevelde ze. „Je had ook alles nog aan. Al is dit erg genoeg zo…” Rosa bloosde warm, zuchtte verlicht maar pijnlijk, en zette haar gedachtegang voort: „’k Weet nog dat ik Amber gedag zei en dat we afspraken dat zij naar ons thuis zou komen als ze klaar was in de bieb. Toen ben ik naar boven gegaan want ik moest meneer Den Engel even spreken… maar die was er niet. Toen ben ik naar beneden gegaan, heb mijn jas gepakt en ben naar buiten gelopen. En toen werd ik hier wakker…,” puzzelde ze de laatste rafels aan de overkant van de leegte bij elkaar. „Er is een meneer van de politie, een rechercheur,” herinnerde Rosa’s moeder zich nu. „Hij zit op de gang te wachten en wil je graag een paar vragen stellen.” „Ik weet echt niet wie het gedaan heeft,” verzekerde Rosa haar. „Dat geeft niet, meisje,” glimlachte haar moeder. Rosa kon zien dat het haar moeite kostte. „Oké,” fluisterde ze, waarop haar moeder naar de kamerdeur liep. Rosa worstelde intussen met het onthutsende idee dat ze misschien voorgoed haar rechteroog zou moeten missen… „Meneer Thiemen?” klonk het gedempt. „Ze is wakker.” |
|||||
|