| |||||
Clarice werd bang. Hoe kon ze terug? Het boek had ze niet meer in haar handen, de vrouwen spraken een andere taal. Wat moest ze doen? "Ho, stop,"zei ze tegen zich zelf. "Rustig blijven en je hersens gebruiken. Wat moet ik doen? Ik kan niet terug. Dan moet ik er hier maar het beste van zien te maken." Dat was haar motto: gaat het niet zoals je wil, maak er dan het beste van. Anderen vonden dit altijd knap van Clarice, maar zelf vond ze het niet meer dan logisch. Ze draaide zich naar de vrouwen. Die wenkten haar. Ze vertrouwde het eigenlijk niet, maar wat kon ze anders? Deze vrouwen konden haar misschien helpen. Ze volgde de vrouwen. Ze liepen over het veld, richting het bos. De vrouwen bleven lopen, en Clarice liep achter hen aan. Om de zoveel tijd keek de jongere vrouw achterom, om te zien of Clarice nog wel volgde. De oudere vrouw liep daarentegen stevig door,zonder op of om te kijken. Ze bleven lopen, en Clarice, die hier niet aangewend was, kreeg zere voeten. Uiteindlijk zakte ze neer op een boomstronk. De jongere vrouw draaide zich om, en riep iets tegen de ander. Die bleef ongeduldig staan. De jonge vrouw liep op Clarice toe, en ging naast haar zitten. Ze keek Clarice aan. Ze wees naar zich zelf: "Mihi Rhiannon." Ze wees naar Clarice: "Tua?" Clarice wees naar zichzelf. "Mihi Clarice." De vrouw lachtte. Ze stond op en liep een paar passen verder, en draaide zich weer om naar Clarice. "Kata, Clarice. Vwoa gatai, ta warsmata." Clarice stond op en volgde de vrouwen. |
|||||
|