| |||||
Het gedimde licht aan het kale plafond leek langzaam op te komen en weg te zakken, synchroon met de diep grommende ademhaling van het toch al benauwde magazijn. Zijn gezicht werd door de schaduw verborgen terwijl hij haar met uiterst beheerste bewegingen naderde. Zij stapte achteruit — bij hem vandaan — maar werd door de medeplichtige armen van de stugge stellages tot stilstand gedwongen. De ruimte hing vol van een zware atmosfeer — een duistere mist, die zwaar op haar schouders, haar borstkas en haar hart drukte. Haar hart bonkte angstig, haar borstkas bewoog snel en oppervlakkig terwijl zijn handen haar witte blouse van haar schouders af drukten. Hij was zó afschuwelijk dichtbij, de enorme hal achter hem zó ontzettend ver weg… Ze was zich vaag bewust van de sinistere schaduwen die, hoog boven hen, langzaam rondcirkelden en onverstaanbare kreten naar elkaar riepen in de traag pulserende zonneschijn. Het donkere silhouet van haar gevreesde belager drukte zich tegen haar aan. Ze voelde zijn warme, vochtige handen in haar rug — en meer. Een niet te verdringen gevoel van déjà vu besloop haar: dit had ze al eerder meegemaakt… „Alstublieft… alstublieft niet,” hoorde ze zichzelf weer zwakjes smeken. Ze voelde zijn grijns meer dan dat ze hem zag. Eén van zijn handen drong zich verder om haar heen en gleed ongegeneerd naar beneden. Zijn andere hand trok zich terug terwijl hij met zijn lage stem de drukkende atmosfeer verder verstikte: „Ik heb hier iets voor je. Iets dat je je wel zult herinneren.” Ze trilde; proefde de zoute smaak van hartwater, en probeerde koortsachtig haar maag tot rust te brengen om overgeven te voorkomen. Zijn hand daalde tussen hen af — ontsloot haar spijkerbroek — en kwam weer omhoog. Langzaam stelden haar ogen zich in op het hoekige voorwerp dat hij voor haar gezicht hield. De sensatie van herhaalde beleving verdween abrupt. „Ken je deze nog?” vroeg hij donker. Ze hield haar adem in en staarde met grote, ongelovige ogen naar de handen in zijn hand. „Ik zie dat je ze herkent,” grinnikte hij. Zij zweeg, te geschokt om te kunnen reageren. De vage, vijandige wereld draaide om hen heen. Hij ging verder: „Ik heb ze meegenomen met een speciaal doel.” Zij draaide zich naar het silhouet van zijn gezicht, maar haar ogen bleven iets langer naar het houten voorwerp in zijn hand staren, dat even op eigen kracht leek te bewegen. Toen ze haar blik eindelijk op het in schaduwen verscholen gezicht richtte, gromde hij: „Ik wilde eigenlijk mijn eigen handen gebruiken om het embryo te verwijderen, maar dit lijkt me een beter gereedschap voor die kleine ingreep.” Het was alsof het hele dak met het zware hemelgewelf zich op haar stortte en zij wegzonk in een bodemloze put. Ze gilde, maar terwijl ze meende te vallen stond hij nog steeds vlak tegen haar aan, en de scherp gesneden dreigende vingers bleven rusteloos bewegen alsof ze los wilden komen uit hun vaste vorm. De lucht boven haar begon te draaien in een spiraalvorm, die steeds nauwer aaneensloot en van kleur veranderde naar een diep warm karmozijnrood. Terwijl zijn hand met haar meest gevreesde object erin weer afdaalde, keek zij omhoog, waar een fractie van een seconde een tekst uit een ander deel van haar geheugen in witte letters verscheen. Ik bid voor je. Het was een flits, meer niet. Maar er klonken plotseling stemmen achter de gesloten schuifdeur die zich plotseling weer vlak achter hen bevond. Rommelende stemmen, gedempt en onverstaanbaar. De emotionele balans werd verstoord, terwijl zij hoopvol om hem heen keek naar de hemelhoge deur. „Waag het niet!” dreigde hij sissend. Zij miste het niet: er klonk angst in zijn stem door. Er werd aan de deur gemorreld. „Stil!” fluisterde hij gejaagd, terwijl hij haar ruw omlaag drukte en met zijn andere hand een luik in de vloer omhoogtrok. Een donker gat verscheen. Vliegensvlug pakte hij haar onder haar oksels op en liet haar er doorheen zakken. Ze plofte hard neer op koud zand. Het licht van boven verdween. Ze was alléén — in een diep ademhalend, kwaadwillig duister. Ze richtte zich op, ging zitten en probeerde het klamme, ruwe zand van haar bovenlijf te vegen. Maar plotseling stopten haar handen. Langzaam draaide ze haar hoofd. Verderop — ze kon niet zeggen hóé ver precies — scheen licht. Daglicht. Met een schokkende beweging van haar lichaam opende ze haar ogen, waarna ze nog lang wakker lag, angstig zwetend onder haar vochtig warme dekbed… *** EINDE HOOFDSTUK 5 *** |
|||||
|