| |||||
Volgende zondag, zelfde tijd, Deel 13 (slot) “Helen.” De persoon die bij de stem hoorde, was de laatste die ze hier zou verwachten, dus draaide zich in een snelle beweging om, om zich er van te verzekeren dat ze het goed had gehoord. Toch was het waar en stond ze oog in oog met Ralph. Ze constateerde dat hij er redelijker uit zag dan de laatste keer dat ze hem had zien staan, die dag, leunend tegen de deurpost. Ze merkte aan haar eigen reactie dat haar gevoelens voor hem nog steeds niet verdwenen waren. “Ralph,” was het enige wat ze uit kon brengen. Wat deed hij hier? In haar kerk. Het was de laatste plaats waar ze hem verwacht zou hebben. Hoelang was zijn vrouw nu dood. Vier, vijf maanden. Ze had geen dienst gehad, de nacht van haar overlijden, maar ze had in de rapportage gelezen dat hij tot aan haar dood bij haar was geweest. Toen ze de dag daarop op haar werk kwam, had de begrafenisondernemer Julie al naar het rouwcentrum gebracht en Ralph had ze sindsdien niet meer gezien. “Hoi Helen,” zei hij zacht en toen ze zweeg wilde hij opnieuw iets zeggen. “Ralph,” onderbrak ze hem, toen ze eindelijk haar stem weer terug had. Hij keek haar afwachtend aan. “Gecondoleerd met het overlijden van je vrouw.” “Dank je. Ze is zachtjes weggegleden. Ik ben blij dat ze de laatste week bij jullie mocht zijn,” zei hij en hij slikte moeizaam. “Hoe gaat het met je?” vroeg ze zo neutraal mogelijk. “Moeizaam,” zei hij. “Ik had gedacht dat ik mijn leven gemakkelijker zou oppakken, nu ik alle tijd van de wereld voor me zelf zou hebben. Maar dat is niet zo eenvoudig. Weet je dat ik nog weken op ons tijdstip ben gaan hardlopen.” Ze glimlachte. “Ik ben met hardlopen gestopt.” “Dat hoef je mij niet te vertellen.” “Ik had op een andere tijd kunnen gaan hardlopen,” zei ze zacht en staarde naar haar lege koffiebekertje. Terloops zette ze het op het dichtstbijzijnde tafeltje. “Ik heb er ook geen plezier meer in,” zei hij begripvol. “Wat doe je hier?” dwong ze zichzelf om neutraal te vragen, hoewel er meerdere vragen lagen te brandden op haar lippen. “Ik heb de dienst meegemaakt,” legde hij uit. Toen ze er niets op zei, vervolgde hij: “en ik heb met Jos gesproken.” “Ja, met Jos kan je goed praten,” zei ze en even ontmoetten hun blikken elkaar. “Met jou ook,” zei hij zacht en ze voelde dat ze moest blozen. Iemand liep tegen hen op en ze verontschuldigden zich, omdat ze in de doorgang stonden. “Ga je mee naar buiten, het is prachtig,” stelde hij voor, terwijl hij haar elleboog pakte om haar mee te nemen naar de deur. “Goed,” zei ze aarzelend en even later liepen ze samen de Wingerd af. “Ik wil je bedanken voor wat je voor mijn vrouw hebt gedaan,” zei hij, terwijl hij langs het pad een grasspriet afbrak, die hij in zijn hand heen en weer wiegde. “Het is mijn werk,” zei ze nuchter. “Ik had het nooit achter je gezocht,” zei hij en hij keek haar onderzoekend aan. Ze schoot in de lach. “Ook ik had zo mijn geheimen,” zei ze vriendelijk. Zijn gezicht betrok, “ben je nog steeds boos op me?” Ze slikte en probeerde te formuleren wat ze ervan dacht. “Ik was geschrokken, dat was alles. Je had gelijk. Je bent nooit te ver gegaan.” “Ik heb me dat vaak afgevraagd,” gaf hij toe. “Ik heb er maar wat naar verlangd, maar ik wilde mijn geweten niet nog meer belasten. Dat hield me tegen, denk ik.” “Wie zou het je kwalijk hebben genomen, als je het niet had gedaan. Weinig mensen denk ik.” Hij liet zich niet verwarren door haar stoere praat, maar antwoordde: “Ik wist dat jij het me kwalijk zou hebben genomen.” Ze knikte en wilde doorlopen, maar hij hield haar tegen. Voor ze wist wat er gebeurde, had hij haar gezicht in zijn handen genomen en voelde ze zijn lippen op die van haar. Ze stribbelde niet tegen tot ze zich even later toch, ademloos uit zijn greep bevrijde. Hij zei niets, maar keek haar afwachtend aan. Ze weerde hem af met haar handen om te laten merken dat het haar te snel ging. Dit sloeg hem niet uit het veld. Hij legde een arm om haar middel en samen liepen ze terug over de stoep. “Wat dacht je van zondagochtend, zelfde tijd?” Ze moest glimlachen en antwoordde, “wat dacht je van nu, ik weet een heerlijk roerei- recept.” Hij keek haar maar eventjes aan, om haar gedachten te peilen en schudde toen zijn hoofd om haar onvoorspelbare antwoorden. Toen hij haar opnieuw aankeek, zei hij zachtjes, met een scheef lachje, “nog beter, nog veel beter.” |
|||||
|