| |||||
“Jongens! Tijd om te ontbijten!” Met enig leedvermaak kijkt Helen naar haar man die na het nachtelijke incident moeite heeft om uit bed te komen. “Is het nu wel echt tijd dan?” gromt hij onder de lakens vandaan. “Ja schat,” antwoord zijn vrouw, “de oudere kinderen zijn zelfs al aangekleed.” Vader gromt nog wat maar zit even later dan toch aan de ontbijttafel. Het ontbijt verloopt zoals gewoonlijk niet erg rustig. “Had je dat niet even kunnen vragen,” verwijt Sara haar zusje. “Ik had het gewoon even nodig, ik heb niets leuks meer in mijn kast hangen,” verdedigt Rachel zich. “Trouwens jij hebt ook wel eens kleren van mij aan.” “Bijna nooit!” Rachel weet zo snel geen antwoord, ze weet dat Sara gelijk heeft. Maar ja, ze kan toch niet weer in haar oude kleren naar de kerk? Die hebben ze allemaal al gezien. Sara had een leuk nieuw rokje dus… “Mam, zeg er eens wat van! Ik wil mijn nieuwe rokje aan, nu heeft zij hem gepakt!” Moeder Helen hoort het niet, ze is te druk met de tweeling die allebei met hun eten spelen. Vader weet niet zo goed hoe hij dit aan moet pakken hij houdt dan ook wijselijk zijn mond en probeert moeders aandacht op het probleem te vestigen. Ondertussen gaat het gekissebis wel door. “Je hebt nu toch ook een rokje aan? Wat is het probleem? Jij hebt toch veel meer rokken dan ik en mams wil nu eenmaal dat ik op zondag een rok aan heb. Dus ik moest wel.” “Je had toch ook een andere kunnen pakken. Het is míjn rok en ik wil hem aan.” Thomas is niet met zijn goede been uit bed gestapt. Nu hij er wel voor het ontbijt uitmoest, ging zijn wekker te vroeg. Hij was ook niet erg vroeg thuis gisteravond. “Dat rokje staat Rachel toch leuker, kibbel niet zo. Jij hebt nu toch ook kleren aan? Ik vond het toch al niet echt iets voor jou.” Rachel schrikt wel even van die opmerking. “Nou dat is wel een beetje waar, mag ik hem dan vandaag aan?” Sara reageert al niet eens meer. Ze herinnert zich hoe ze het rokje paste. Ze was er erg blij mee, maar ze had er wel even over getwijfeld. Het was wel erg hip en dat was zij eigenlijk niet. Toen ze het toch kocht had ze zich meteen een stuk hipper gevoeld. Maar Thomas heeft gelijk, het is geen rokje voor haar. Zij is niet zoals de populaire meiden. Rachel wel, die is knapper en… “Thomas, dat was geen aardige opmerking, biedt je excuses aan alsjeblieft! Sara, het spijt me voor je maar het is te laat om je nog om te kleden. Mama moet nog even geholpen worden met de kleintjes en anders redden we het niet. We zijn al wat laat door dat gedoe met die wekker vanmorgen. Laat Rachel voor deze keer het rokje dragen dan kan jij hem volgende week weer aan. Rachel, niet meer doen in het vervolg. Altijd eerst vragen. Zullen we dan nu danken?” Het humeur van Paul is er niet bepaald beter op geworden. De kinderen merken dat hun vader erg boos is en ze zijn dan ook braaf stil. Als Sara bezig is Bram aan te kleden, kijkt David nog even om het hoekje van de deur. “Ik vond dat het rokje je mooi stond hoor, Sara. Maar dit staat ook leuk!” Sara knikt. Jaja, denkt ze, alsof je er wat van meent… Het doet hem pijn. De opmerking van Thomas en de reactie van Sara. Ziet ze dan niet dat ze prachtig is, ziet hij het niet? Ze is beeldschoon, gemaakt naar het beeld van de Allermooiste. Haar Vader heeft haar precies zo gemaakt als Hij bedoelt had. Ze moet haar waarde niet ontlenen aan kleding, populariteit, de media of anderen! Haar waarde ligt in God! Ze is gekocht met Zijn Bloed, ze is Zijn Evenbeeld… Kijk omhoog Sara, kijk alsjeblieft omhoog. Van de kerkdienst krijgt Sara niet veel mee. Ze heeft geen zin om te luisteren. Wat heb je nou aan God? En als er al een God zou zijn, waarom zou Hij dan naar haar omkijken? Dat vrome gepraat van die dominee. Ze gelooft wel dat er misschien een God is, maar vast niet voor haar. De preek gaat over levensheiliging. “Als christen moet je jouw leven heiligen,” zegt de dominee. “Je moet proberen steeds meer naar de geboden van God te leven. Een christen kan niet in zonde blijven leven zoals niet-christenen. Nee, hij moet een nieuw mens worden en een goede spiegel van Christus. Hoe kan je laten zien wie Christus is als je steeds zondigt?” Zie je wel, denkt Sara, zelfs als ik zou willen geloven dan is het niet mogelijk. Ik zondig keer op keer. Ik ben slecht. De rest van de preek beluistert Sara al niet eens meer, ze vouwt bootjes van de snoeppapiertjes. Ze heeft de boodschap al begrepen, denkt ze. Ze hoort ook niet meer dat de dominee zegt dat niemand volmaakt is, dat niemand een zondeloos leven kan lijden, maar dat we het wel moeten proberen, dat Christus ons kracht zal geven om ons los te maken van de zonde. Nee, Sara vouwt haar bootjes. Na de kerkdienst gaat Sara met David, Max en de tweeling naar het bos. Het is mooi weer en de tweeling rent uitgelaten over een grasveldje. “Kijk eens,” wijst Lucas en hij giechelt. Hij wijst naar zijn schaduw. Sam ziet er wel een leuk spelletje in en al snel halen de twee de gekste capriolen uit om hun schaduw kwijt te raken. Al snel raken ook de anderen aangestoken door de giechelende tweeling en rennen ze over het grasveld. David neemt Lukas op zijn rug en Sara zwiert Sam in het rond. “Nu ik bij David en Lukas bij jou,” zegt Sam op een bevelend toontje. “Vooruit kleine rakkers,” antwoord David. “Zal ik dan Max maar op mijn rug tillen,” zegt plotseling iemand. Ze kijken alle vijf tegelijk om. “Bert! Wat doe jij hier man!” David kijkt verbaasd naar zijn plotseling opgedoken vriend. “Ik ging een eindje fietsen en toen hoorde ik hier zo’n gelach dat ik dacht: daar moet ik maar eens gaan kijken.” David heeft Sam inmiddels op de grond gezet. Dat zint hem niets. “Nu wil ik nog bij jou op de rug,” zegt hij tegen David. “Tegen deze deugnieten kan ik geen ‘nee’ zeggen.” Als Max de frisbee te voorschijn haalt die hij had meegenomen, rennen ze om het hardst achter de frisbee aan. Vooral Sara is erg uitgelaten, ze lacht haar verdriet weer even weg. Als ze even later moe van de doldwaze renpartij in het gras zit uit te hijgen, komt Bert naast haar zitten. “En hoe gaat het met jou?” vraagt hij belangstellend. “Ja, goed hoor.” “Mooi, niet ziek geworden van je wandeling in de regen?” Sara schrikt. Fel antwoordt ze: “Nee hoor, alleen verkouden, ik ben niet van suiker!” “Dat dacht ik ook niet nee, zo zoet zie je er niet uit hoor.” Bert maakt er maar snel een grapje van. Wat is ze snel op haar teentjes getrapt. Hij weet eigenlijk wel dat ze niet ziek was geworden, hij heeft haar zien lopen op school. Ze is hem steeds weer opgevallen. Nu hij haar zo ziry dollen met haar broers heeft hij gemerkt dat dit meisje hem bepaald niet koud laat. Sterker nog, hij wil haar graag beter leren kennen. “Kom op, het is tijd om naar huis te gaan. Dan kunnen we nog even theedrinken voor de kerkdienst.” David kijkt eens op zijn horloge, we moeten nog best wel opschieten! Het wezen heeft genoten. Sara was zo vrolijk. Jammer dat het niet helemaal echt is, denkt hij. Drong het maar tot haar door dat ze echt reden heeft om helemaal vrolijk te zijn. Hij heeft ook Bert opgemerkt. Het beviel hem wel. Ik had al iemand op je pad gestuurd, maar hier komt misschien nog wel wat moois bij, denkt hij. Niet meer zo piekeren en verdrietig zijn hoor Sara. Ik ben immers jouw schaduw. God heeft mij zelf naar jou gezonden. Hij wil álles met jou te maken hebben. Ik hoop dat ik een kans krijg je het te laten zien. Peinzend kijkt hij naar Sara. |
|||||
|