| |||||
De verrader… Hoofdstuk 1 Het vertrek. Zoals altijd stond Mira een uur eerder dan de andere dorpelingen op. Ze was het gewend. Sinds drie jaar woonden ze nu in het dorp. En sinds drie jaar haalde ze haar water een half uur eerder dan de dorpsvrouwen. De reden wist ze niet, haar moeder had het haar opgedragen. En dus deed ze het. Haar moeder was de enige die ze nog had. Haar opa’s, oma’s, ooms, tantes, neefjes, of nichtjes had ze nooit gekend. Ze wist niet eens of ze die had. Het interesseerde haar ook niet. Haar moeder was alles waar het om draaide in haar jonge leven. 16 was ze nu. Ze had al getrouwd kunnen zijn. Het lag niet aan het feit dat ze lelijk was, nee, Mira was zeker aantrekkelijk. Ze had opvallend koperkleurig haar, prachtige grijze ogen, die als ze boos was wel groen leken, en als ze zich op haar gemak voelde blauw. Ook op haar slanke figuur was niets aan te merken. Nee, het was haar moeder die Mira bij zich wilde houden. De sterke Rivkah, dochter van Jozua, echtgenote van Simeon, hield veel van haar dochter. Zelf had ze niet veel gelukkige tijden in haar huwelijk gekend, ze wilde haar dochter een dergelijk huwelijk, zonder noemenswaardige voorspoed, besparen. Ook al wist ze dat er op gegeven moment geen uitstel mogelijk meer zou zijn. Mira kon het niets schelen. Ze verlangde niet naar een man of kinderen, hoewel ze veel van kinderen hield. Nadat Mira water had gehaald at ze brood, kaas, en melk. Toen ging ze aan het werk op het kleine stukje land dat ze bezaten. Terwijl ze het onkruid tussen de groente vandaan plukte, hoorde ze iets achter zich. Verbaasd draaide ze zich om. Het was een man. De man was bezweet, druppels liepen in straaltjes van zijn voorhoofd. 'Jij…jij…bent de dochter…van Rivkah?' 'Ja', antwoordde Mira weinig op haar gemak. 'Zeg…haar… Ze hebben het…ontdekt. Ze…moet vluchten…Haast je…het kan een kwestie van…leven of dood zijn!' Voor ze iets kon vragen, rende de man al weer weg. Mira aarzelde even, maar liep toen naar het kleine houten huisje. Toen ze de boodschap doorgaf, zag ze tot haar grote verbazing dat haar moeder die serieus nam. Ze greep een tas met spullen uit haar slaapvertrek, smeet er enkele etenswaren in, sloeg haar mantel om, en gebood Mira hetzelfde te doen. Ze gehoorzaamde, haar moeder zette het op een lopen. De dorpsvrouwen die haar zagen rennen begonnen te fluisteren. Mira zag het, geërgerd wilde ze er iets van zeggen maar haar moeder riep dat ze op moest schieten. Opnieuw gehoorzaamde ze. Half struikelend sloegen ze de weg naar Israël, door de heuvels, in. 'Waar gaan we naar toe?', informeerde Mira. 'We gaan terug naar je geboorteland.' Mira begreep er nog niets van. Achter haar klonk geluid, een aantal mannen op paarden achtervolgden hen. Rivkah begon harder te lopen. Ze ging van het pad af, plotseling gebeurde het. Een pijl stak uit haar rug. Ze stortte op de grond. Mira knielde bij haar neer. 'Rennen', het was slechts een zucht. 'Maak dat je weg komt. Jij hebt er niets mee te maken. Ga, en neem mijn tas mee.' Automatisch begon Mira weer te lopen. De mannen op de paarden maanden de dieren aan tot spoed. Op het bergachtige terrein zou ze echter wel een spelonk of iets anders kunnen vinden waar ze zou kunnen schuilen. Ze struikelde, sprong weer op, en ontdekte de grot. Ze liet zich naar binnen vallen, en wachtte af. De mannen zochten, ze wist dat ze haar zouden ontdekken. Maar dat gebeurde niet. Toen het donker werd gaven ze het op. Mira voelde aan haar spieren en haar maag dat ze uren in dezelfde verstarde houding moest hebben gezeten. Ze had honger, maar haar emoties leken wel beneveld. Ze at een stuk brood en liep toen mechanisch in de richting van de grens met Israël. Haar geboorteland? Ze begon te rennen, omdat haar instinct haar dat ingaf. Ze voelde een pijl langs haar suizen. De mannen hadden erop gerekend dat ze tevoorschijn zou komen. Natuurlijk, plotseling werd haar verstand helder. De benevelde laag was weg. Naar Israël, ze moest naar Israël. Haar moeder had het haar gezegd. Voor ze stierf. Ze voelde een snik in zich op komen. Maar ze mocht niet toegeven, want dan kon ze niet meer rennen. Mira zag dat de heuvels omlaag begonnen te gaan, zigzaggend om de pijlen die op haar werden afgeschoten te ontwijken, gleed ze haast de helling af. Met de moed der wanhoop sprak ze al haar krachten aan en liep of haar leven er vanaf hing, wat waarschijnlijk ook zo was. Pas toen ze al kilometers had gerend merkte ze dat de mannen er niet meer waren. Dat kon alleen maar betekenen dat ze in Israël was en dat ze de grens niet over durfden te steken. Maar dat was niet de juiste conclusie, merkte ze. Het begon hard te regenen, een plotselinge wind stak op. Een storm! Harder liep ze, en harder. Mira moest een dorp bereiken voor ze in zou storten of de bliksem haar te pakken zou nemen. Toen werden in de verte een paar vage contouren zichtbaar.Een dorp! Nog geen kwartier later kwam ze naar adem happend de eerste paar huizen voorbij. Ze dacht dat ze doodging, haar handen ontspanden zich, de tas gleed op de grond. Haar benen begaven het. En langzaam werd het zwart voor haar ogen… |
|||||
|