248819
 
 
 
 
 

     Menu:

> Startscherm
> Schrijvers
> Verhalen
> Open verhalen
> FAQ
> Vintage

Het eiland
Door: clint
Commentaar van de schrijver:
Hoe overleef je als christen een jaar op een onbewoond eiland
Categorie: Drama / Roman
Geschatte leestijd: ca. 11 minuten

Ik werd wakker en de zon brandde op mijn rug. Er stond een zwoele wind die de zee in een woestijn van rimpeltjes formeerde. Mijn lippen waren gebarsten en door de aantasting van het zeewater was mijn linkeroog pijnlijk geďrriteerd. Ik hees me op uit het hete zand en strompelde naar een laag struikgewas waar ik neerzeeg en probeerde mijn gedachten te ordenen. Ik herinnerde mij de twee dagen nog goed die ik op de open zee had rondgedreven, na overboord te zijn gevallen van het cruiseschip de Amazone, welke voer in de tropische wateren langs de kust van Australië. Na me met de moed der wanhoop twee dagen en een nacht drijvende te hebben gehouden, waarin waken en slapen streden om de overhand, herinnerde ik me nog de plotseling zwarte roes waar ik in leek weg te glijden. Ik gaf me vreemd genoeg graag over aan deze roes en de vreemde zoemtoon die in mijn oren klonk en gleed naar het rijk van de onwetendheid en de dood. Hoe het kan dat ik dan toch hier op een van de vele kleine eilanden die liggen in deze subtropische wateren levend en wel terecht ben gekomen, is voor mij een compleet raadsel. Het lijkt alsof de hand van de God me heeft gegrepen en als een Jona heeft neergezet op dit eiland. Hoe ik wist dat ik op een eiland zat was niet zo moeilijk te verklaren omdat ik de grootte in een oogopslag kon schatten. Zo’n 1000 meter breed en 1500 meter lang schatte ik het.

Het eerste wat me nu overviel was de intense dorst die mijn tong aan mijn verhemelte liet kleven en ondanks dat ik het gevoel had dat al mijn botten verdroogd waren en zouden afbreken als dorre takken in een herfststorm, moest ik gehoor geven aan de overlevingswil van mijn geest.

Je merkt pas goed hoe hulpeloos de moderne mens is als hij uit zijn beschermde leefomstandigheden wordt weggerukt en aan de elementen is prijsgegeven. Hoe of waar vond ik drinkbaar zoet water. Een vreemde tegenstelling als beseft wordt dat zo ver ik maar zien kon een oceaan met helder zeewater tot mijn beschikking stond doch dat het zoute water ondrinkbaar was voor het schepsel mens.





Ik vond een kleine poel met water dat wel erg muf smaakte, maar in ieder geval zoet water bevatte. Na me gelaafd te hebben aan het enigszins lauwe water in de ondiepe poel, voelde ik me desondanks een heel stuk beter en ik besloot mijn inventaris op te maken. Ik had naast de kleding die ik droeg: een flanellen hemd die ik aanhad de ochtend dat ik overboord sloeg, een oude afgeknipte spijkerbroek en ondergoed inclusief de inhoud van mijn zakken die bestond uit een bos huissleutels en een kleine zakbijbel plus aansteker en vismes, niets anders. Doch het leek mij van het grootste belang de zaken op orde te stellen om te beginnen met mijn overlevingskansen op dit eiland. Allereerst wilde ik het eiland verkennen en ik begon dan ook om langs het strand een rondje te lopen. Het zand was oogverblindend wit in het heldere zonlicht en ik schatte de tijd op rond het middaguur aangezien zij nagenoeg rechtsboven me aan de hemel stond. Na tien minuten langs de vloedlijn gelopen te hebben kwam ik bij een rotspartij waar ik niet meer langs het water kon lopen maar al klauterend erover moest zien te komen. De rotsen waren op het heetst van de dag onmogelijk te beklimmen aangezien ze zo heet waren dat ik mijn ledenmaten eraan verbrandde.

Ik keerde terug en ontdekte een groep kokospalmen die wuifde in de zwoele inlandse bries. Aan hun voet lagen een aantal pas gevallen noten en ik probeerde er een open te maken. Na eerst door de harige vezels heen te hebben gesneden met mijn vismes kon ik een gat steken aan de bovenzijde van de noot en de zoete klappermelk smaakte me als godendrank.





Ik zakte weg in de verkoelende schaduw van een boom en dacht na over de kans dat ik binnen afzienbare tijd gevonden zou worden. De stromingen op de indian ocean kunnen met gemak een mens met een snelheid van 10 km meevoeren. Dit zou betekenen dat ik op de stroom in die ruim 48 uur dat ik op zee gedreven heb een kleine 500 kilometer op drift kan zijn geraakt. De kans dat ik op redelijk korte termijn gevonden kan worden is dus uiterst klein. Mijn gebarsten lippen spanden zich pijnlijk strak in de verzengende warmte van het eiland en ik wrijf tussen twee platte stenen een stukje van het witte kokosnoot vruchtvlees fijn en smeer met de olierijke substantie mijn lippen en ontstoken oog in. De rest smeer ik over mijn gezicht uit.

Het vooruitzicht voorlopig op mijzelf aangewezen te zijn op dit kleine eiland ergens in de oceaan rond Australie maakt een overleving instinkt in mij los en laat een siddering langs mijn ruggengraat lopen. Een eerst vereiste is drinkwater doch op alleen kokosnoten kan een mens het volgens mij niet lang uithouden dus zal ik trachten mijn menu uit te breiden met wat zoal aan eetbaars te vinden is op dit eiland. Een eerste gedachte is natuurlijk vis. Maar aangezien ik nog over een vislijn of een haak beschik, valt dit voorlopig af. Ik betrap mijzelf erop dat ik hardop in mijzelf praat. Of eigelijk beter gezegd, ik praat hardop tegen God. Als kind ben ik wel christelijk opgevoed maar later heb ik alles wat naar godsdienst rook om de een of andere ondefinieerbare reden laten varen. Maar nu de nood hoog is grijp ik blijkbaar toch terug op de zekerheden en het vertrouwen wat ik als kind gekoesterd heb in de tijd dat ik nog met mijn ouders naar de kerk ging.

Al pratende scharrelde ik terug langs de vloedlijn en ontdekte een holte op enkele meters van de zee. Een grot kon je het zeker niet noemen omdat het slechts een paar meter diep en ruim een meter hoog was. Maar het was er redelijk koel en ten tijde van regen zou het dienst kunnen doen om te schuilen.



Dag 2

Ik heb gelukkig redelijk goed kunnen slapen mede omdat ik nog uitgeput ben van het avontuur op open zee. Het eerste wat me vanmorgen opviel was het gekrijs van vogels die in grote groepen foerageerden op het strand.

Er lijkt een geur van verse varkensmest op de wind mee te drijven. Maar dat is uiteraard onmogelijk en moet mijn verbeelding zijn. Vreemd hoe geuren allerlei herinneringen in je wakker maken. Alsof er een luikje wordt opengezet in je hoofd en plotseling bevind ik me weer als kind in de oud-gereformeerde gemeente in Berkewoude. Het door veel boerderijen omgeven dorp was altijd gevangen in een zweem van verse varkensmest die ik, hoe vreemd dat ook mag klinken, altijd erg op prijs stelde. Ik zie hoe de ouderlingen met hun kamgaren kostuums in het allerzwartste zwart voor ons gezin plaatsnemen en ik hoor het kraken van de naar boenwas ruikende kerkbanken, als ze gelijktijdig gaan zitten. Het kuchen en schrapen van de door sigarenrook gelooide kelen als er een psalm aan wordt aangevangen en het lange aanhouden van de hele noten op welke hij tot gehore wordt gebracht. Het zacht knerpend en piepende geluid wat voorafging aan het verschijnen van het hoofd van dominee van Deurne die, klein als hij was, nog maar net boven de preekstoel uitkwam met zijn imposante witte sik. Maar hij weigerde een door de koster handig in elkaar gezet bankje wat hem ook een schouderpartij had kunnen verlenen als hij er op zou gaan staan. Ik hoor nog zo duidelijk de woorden die hij gezapig en slaapverwekkend uit zijn gezalfde mond liet glijden tezamen met het nodige speeksel dat royaal om hem heen spatte elke zondagmorgen en avond weer en die immer eindigden met: In de naam van de Vader Zoon en des Heilige Geestes.

Zijn stopwoorden waren : Gij zult den HEREN vreze met grote vreze. Als kind begreep ik deze woorden nimmer en bracht het altijd in verband met metaalbewerkers die naar ik op school leerde, met grote frezen in het metaal stonden te frezen.



Ik schrik op uit mijn roes als mijn maag te kennen geeft dat het nu eindelijk wel eens tijd wordt om iets te gaan eten. Maar ja wat? Aangezien ik met die honderd kilo van mij, best wel wat vetreserves heb, begin ik me toch wel een beetje slap te voelen en er dient zich een vage hoofdpijn aan. Als ik langs de vloedlijn loop en het zoute vettig aanvoelende water over mijn voeten voel spoelen bemerk ik oesters die zich in grote getale hebben afgezet ter hoogte van de rotspartijen. Ik kan ze gemakkelijk tussen de rotsen oprapen en vraag mij af hoe ze smaken aangezien ik ze nooit gegeten heb. Ik raap er een tiental op en neem ze mee door ze in mijn T-shirt te stoppen en in mijn blote lijf terug te gaan naar de ingang van mijn rotsschuilplaats. Met mijn vismes krijg ik ze met wat moeite open en ik verbaas me over de inhoud. Ik verwachtte een soort slijmerig weekdier aan te treffen maar de inhoud geleek meer op een soort platte tartaar. Na er een stuk of zeven los gesneden te hebben uit de parelmoeren schelp waste ik ze schoon in het helder blauwe zeewater en sloeg ze met behulp van twee vlakke stenen plat en mals. Ik bedacht dat ik nog steeds een bic wegwerpaansteker op zak had en besloot een vuurtje te maken aangezien het rauw eten van de oesters me wel eens ziek zou kunnen maken en me nu ook weer niet bepaald smakelijk leek. Met wat droog gras en takken maakte ik in mijn kleine grot een vuurtje uit de wind en stak de oesters op een stok om ze boven het vuur te roosteren. Ze smaakte ziltig en deden me in de verte denken aan gebakken spek en levertraan. Maar honger maakt nu eenmaal rauwe bonen zoet en ik besloot een aantal oesters te bewaren voor later. Omdat het zoet brakke water uit het kleine poeltje me niet echt aantrok, boorde ik een kokosnoot open en dronk deze in een keer leeg. Later had ik daar wel spijt van want ik stond nu eenmaal op randsoen. Ik besloot het eiland uit te kamen op zoek naar wellicht een andere meer frissere bron van zoet water.
Ik merk dat op mijn benen en armen verschillende bultjes zitten die afkomstig lijken te zijn van een of ander insect. Aangezien ik nogal vast heb geslapen heb ik blijkbaar niet gemerkt dat ik gestoken werd. De bulten gelijken op de steek van de in Nederland voorkomende daas en zijn pijnlijk rood omgeven door een wit randje. Ik druk met mijn nagel een kruisje in de bulten omdat we dat als kind ook altijd deden met muggenbulten, zonder de reden hierachter te weten. Baat het niet dan schaad het niet. Het zeewater is vandaag ontzettend helder en nodigt uit tot een frisse duik, maar eerst wil ik het eiland verkennen. Ik vind een aantal lage bomen die een groen/gele vruchten dragen met een sterk geribbelde vorm en neem er twee mee. Ze zijn zo groot als een pruim en ruiken zoet. Totnogtoe heb ik geen andere beesten gezien dan de langs het strand foeragerende vogels en ik besef dat er weinig anders opzit dan te trachten vis te vangen. Nergens op het gehele eiland kan ik op dit ogenblik water vinden. Wellicht dat het ergens vlak onder de oppervlakte verborgen zit, maar de moderne mens is zo vervreemd van de natuur dat ik niet zou weten waar te graven. Voorlopig ben ik aangewezen op de zilte bron met het naar putwater smakende vocht. Het klimaat is hier gelukkig uitermate mensvriendelijk en de warme zo met een vleugje landinwaartse zeewind stemt me optimistisch. Een aantal vragen wellen uit het niets naar de bovenlaag van mijn bewustzijn. Zou het lang duren voor ze me vinden en heb ik dan kans gezien te overleven? Hoe kan ik het beste de aandacht trekken als er aan de horizon een schip passeert? Men zal zich wel grote zorgen maken thuis. Voor het eerst ben ik dolgelukkig niet getrouwd te zijn omdat ik in elk geval niet mijn gezin in grote angsten en onzekerheden hoef te brengen. Mijn vader stierf zeven jaar geleden en moeder is dement geworden en heeft dus ook gelukkig geen besef wat mij is overkomen. Enkel mijn drie zussen zullen zich zorgen maken, maar dat leed vind ik te overzien.

Als ik bij mijn grot terugkom snijd ik voorzichtig een van de vruchten open en gooi de zaden op de grond. Het vruchtvlees is gagelwit en ruikt enigszins naar banaan. Ik proef een stukje en bemerk dat de vrucht nogal bitter/zoet smaakt en een vreemde butterscotsch en pepermunt achtige smaak heeft. Ik besluit de helft op te eten en eerst af te wachten of ik geen nadelige gevolgen ondervind. Vreemd genoeg lijkt het vruchtvlees mijn mond een beetje aan te tasten. Mijn lippen en tong voelen branderig en ietwat gevoelig aan. Ik vrees het ergste maar na een paar uur gebeurd er nog steeds niets dus besluit ik ook de andere helft op te eten. Waarschijnlijk komt door de pepermunt smaak de herinnering bij me boven drijven aan de zondagmorgen.

Dag 3
Ik heb een bijennest ontdekt en zit er over te denken om wat honing uit de vermolde boomstronk waarin het nest zit, te halen. Hoe meer ik denk over de op mijn tong smeltende honing hoe meer zin ik krijg. Aangezien ik jarenlang imker ben geweest weet ik dat een bij een gemiddelde actieradius (vliegbereik) heeft van zo’n 8 a 15 km. Dit betekent dus dat er op deze afstand een ander eiland moet zijn. Ik breek me er het hoofd over hoe een bijenvolk hier anders terechtkan zijn gekomen. Deze gedachte geeft me hoop en ik vraag mij dan ook af of het mogelijk is een vlot te bouwen als ik binnen afzienbare tijd niet gevonden word. Maar welke kant moet je dan opvaren? Voorlopig heb ik mijn zinnen gezet op de honing en ik vraag mij hardop af hoe ik deze het beste kan bekomen zonder lek gestoken te worden. Of betreft het hier soms een angelloze bij, waarvan ik begrepen heb dat deze ook bestaan. Ik heb enkel ervaring met de Nederlandse inheemse bij die ers stekerig is en een pijnlijke zwelling achterlaat die dagenlang jeukt. Omdat ik weinig kleding bezit en de angel van een bij zo’n 9 mm lang is kunnen ze gemakkelijk door mijn spijkerbroek heen steken. Ik neem de proef op de som en zal er een vangen om te zien of ik een angel kan vinden.

Middag



Nadat ik er eentje gepakt heb en op mijn blote arm gedrukt bleek het inderdaad de angelloze soort te zijn en ik besloot tegen het middaguur (dat is het beste tijdstip omdat de meeste bijen dan uit het nest zijn om nectar te halen en water) mijn slag te slaan. Een bijenvolk bestaat ongeveer tussen de tienduizend en vijftigduizend individuen.
Na eerst wat gezwommen te hebben in het helder blauwe water en mijn gebarsten lippen opnieuw in te hebben gesmeerd met kokosolie wat ik per uit geplet vruchtvlees tussen twee stenen ga ik naar het nest toe en raap onderweg een dikke stok op.
Bij het nest aangekomen zoemen de werkbijen hinderlijk om mijn hoofd, maar steken doen ze inderdaad niet. Vergeleken met de Hollandse bij is deze soort ook veel kleiner van stuk. Ik trap op goed geluk een stuk vermolmde bast van de boom en direct krioelt het van de bijen om mijn hoofd die wel eens waar niet steken maar wel in iedere lichaams opening naar binnen dringen. Het duurt om precies te zijn een twintigtal seconden voordat ik het opgeef omdat de bijen mijn neus en oren letterlijk inkruipen en daar een gekmakende jeuk veroorzaken. Met een enorme zwerm bijen achter me aan ren ik de branding in en probeer zo van deze hinderlijke insecten af te komen. Maar iedere keer als ik proestend boven water kom, doen ze weer een uitval naar mijn hoofd. Na een kwartier wordt de wolk boven het water gonzende bijen gelukkig minder en kan ik op een gegeven moment totaal verslagen en zonder honing het water verlaten. Deze soort heeft dan wel geen angel maar ze staan wat betreft het verdedigen van het nest heus hun mannetje. Voorlopig verslagen zink ik neer in de schaduw van een boom en val in slaap.


Ik ontdek iets verschrikkelijks namelijk dat ik tijdens mijn zwempartij vanmiddag de aansteker verloren ben. Dit betekent dat ik moet zien op een andere mannier vuur te maken of anders mijn oesters rauw zal moeten nuttigen, hetgeen me niet erg aantrekt. Ook de nachten zonder kampvuur zullen opnieuw een kwelling worden aangezien ik dan weer overhoop gestoken zal worden door die kleine venijnig stekende zandmugjes.
Ik was juist zo tevreden met mijn gisteravond aangelegd kampvuur in de ingang van mijn grot omdat ik niet een maal gestoken ben die nacht. Blijkbaar houd de rook en de hitte ze op voldoende afstand maar vannacht ben ik een groot levend aas voor deze insecten. Ik probeer door middel van twee stokjes vuur te maken maar geef het na een half uur ingespannen bezig te zijn geweest op en wandel wat langs de vloedlijn. Zouden ze nog steeds naar mij zoeken of ben ik al dood verklaard? Hoe gaat dat eigelijk in zijn werking als iemand vermist wordt maar zijn lichaam nimmer gevonden wordt? Dan maak ik me los uit de wirwar van gedachten die opwellen in mijn hoofd en besluit me te richten op mijn eigen overleving hier op dat verrekte eiland.
Ik ontdek een plantensoort met akelig scherpe kromme stekels die wellicht als vishaak voor niet al te grote vissen gebruikt kunnen worden. De stekels zijn drie centimeter lang en zijn net als de stekels van de in Nederland groeiende meidoorn erg taai en breken niet snel.
Ik snijd er een aantal los met mijn vismes en bedenk dat ik wellicht een van mijn wollensokken uit kan rafelen om als vislijn dienst te doen.
Enthousiast begin ik een van mijn sokken uiteen te rafelen en al snel heb ik de nodige meters los nylon. Erg sterk is het niet maar een niet al te grote vis zal ik er wel mee kunnen binnenhalen.
Maar wat gebruik ik als aas? En wat minstens zo belangrijk is, ik wil de vis niet rauw consumeren en moet toch zien een vuurtje te maken.


Ik heb een techniekje bedacht om redelijk snel vuur te maken. Met een slappe tak bespannen met een schoenveter en een rond stokje dat erin gelust zit, ben ik in staat om snel ronddraaiende bewegingen te maken. Met een plukje kokoshaar en wat dorre bladeren ontstaat er door de wrijving al snel een rookpluimpje. Het is nog niet zo heel eenvoudig om dit smeulende kokoshaar tot een vlammetje aan te blazen. Maar met geduld lukt het en al snel brand er een aardig kampvuurtje. Het vissen werd een sof. Hoe ik de vissen ook trachtte te verleiden met een stukje oester, ze wilde niet bijten. Ontmoedigd scharrelde ik langs de rotsen die nu de zon is ondergegaan begaanbaar blijken te zijn en vang een aantal grote krabben. Met opgeheven scharen die als op hol geslagen nijptangen open en dicht klappen proberen ze zich te verweren. Maar ik heb honger en ze moeten er heus aan geloven. Onder de krabben zit een spierwit babykrabje wat zich vastklemt onder moeders lijf. Ik haal de witte krabjes er voorzichtig af en doe ze in een halve kokosnoot gevuld met zeewater en zie hoe de moederkrabben van vaal bruin in het vuur tot een oranjerood verleuren. Als ze wat zijn afgekoeld probeer ik er wat vlees vanaf te krijgen maar er zit erg weinig aan. Het smaakt erg flauw en ik verlang naar een grote vis waar ik mijn tanden in kan zetten. Misschien morgen dan.


Dag 4
Vandaag druk bezig geweest om de zoetwaterbron met mijn handen wat verder uit te diepen wellicht dat het water dan wat frisser van smaak wordt. Er spoelde een lege colafles aan (leve de moderne mens) die ik gevuld heb met zoet water en mijn t shirt in zee gedompeld en er omheen gedraaid. Ik las ooit eens in een boek dat als je hem zo in een boom hangt dat de wind door de verdamping van het natte shirt de fles koel houdt. Het zal mijn benieuwen. De zon brandt verzengend op mijn inmiddels aardig verkleurde huid. Mijn gebarsten lippen zijn aan het helen en ik smeer nu naast mijn lippen ook mijn oren in met de kokosolie. Mijn oren voelen aan als uitgebakken spek en zien er denk ik ook zo uit. Vannacht weer gestoken in mijn armen door die lamlendige zandvliegjes die nader beschouwd eerder een soort zandvlooien zijn. Ik heb er een bestudeerd en ze hebben in het geheel geen vleugels maar verplaatsen zich met rappe bewegingen waardoor het lijkt alsof ze vleugels bezitten. Ik heb het flauwe vermoeden dat ze enkel op het stuk strand voorkomen en besluit om vanavond de proef op de som te nemen door verder landinwaarts te overnachten. Dat ik hiermee het risico loop om wellicht een slang tegen te komen neem ik dan maar voor lief. Ik heb wel honger maar voel me vreemd genoeg veel fitter dan ooit. Mijn buikje ben ik helemaal kwijt en ondanks dat wat magerder ben geworden heb ik het gevoel te barsten van de energie.

Toen ik vanmorgen wakker werd en de drie witte krabjes die zo lief onder moeders buik hadden gezeten in de halve kokosnoot gevuld met zeewater zag scharrelen kreeg ik een helder moment en besloot om te gaan vissen met deze krabjes als aas. Ik loop naar de rotsen die ook in de morgenzon nog prima begaanbaar zijn en pruts een wit babykrabje aan de haak…




Wordt morgen vervolgd
Gepost op 06-06-2006 om 10:48 uur
667 keer gelezen

Alle verhalen van deze schrijver (clint)



Door: derkerik
Ik weet niet precies waarom, maar ik vind vooral je ervaringen met de oesters leuk om te lezen.
Gepost op 06-06-2006 Om 16:38

Door: clint
Dank je derkerik. Ik heb ze nog nooit op en het leek me ongeveer zo. Inplaats van slijmerige beesten een beetje Mc donald gevoel denk ik.

Blessings from Gouda

Clint
Gepost op 10-06-2006 Om 11:41

Door: Auke-Willem (AW)
Ik heb je relaas met erg veel plezier gelezen. Een paar dingen die me opvallen:

- Het is een ontzettend lang stuk. Misschien zou je per dag een nieuw stuk kunnen posten als 'vervolgverhaal' op het vorige? Dat leest voor het gevoel iets vlotter.

- Je bent niet overal even consequent in je tijdgebruik: Ik ging / ik ga. Dat soort dingen.

Maar een ontzettend leuk schrijfsel. Ik kijk al uit naar het vervolg.
Gepost op 20-06-2006 Om 15:29

Dit werk is ingezonden op http://www.blocnoot.nl en blijft te allen tijde eigendom van de feitelijke auteur van het werk (of bloCnoot zolang de auteur niet kan worden teruggevonden). Zonder toestemming van de feitelijke auteur mag dit werk niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan lezen. BloCnoot zal nooit toestemming geven indien de auteur niet teruggevonden kan worden. Mocht er sprake zijn van misbruik van de inhoud van het gepubliceerde werk op welke manier ook zullen er (in samenspraak met de auteur) stappen ondernomen worden.