| |||||
...Ik meende mij te herinneren dat we op het Forum ook ergens een TT/VT-thread hadden lopen. Die schijn ik zeker ergens verkeerd neergelegd te hebben, want ik kan hem niet meer vinden. In ieder geval, om de uitdaging aan te gaan heb ik een thema waaraan ik laatst herinnerd werd eens in een (overwegend) tt-geschreven verhaal gegoten: Paardje... in de regen Het thema? „Sometimes, it seems that you're not getting anywhere, when in fact, you are.” EsQuirrel. Zweetdruppels lopen door zijn wenkbrauwen in zijn ogen terwijl hij de laatste wankelende stappen zet om de rand van het bos in het schemerduister te bereiken. Eindelijk. Uit het bos! Voor hem strekt zich de open ruimte van een vallei uit, omringd door heuvels zoals deze. Links van hem, in het westen, verdwijnt de zon achter de heuvelring. Hij hijst zijn last iets hoger: het is inmiddels een gewoonte geworden, deze beweging. Hoe ver zou hij nog moeten voor hij hulp vindt, en onderdak? Zijn ogen zoeken de vallei af naar iets hoopgevends, maar vinden een teleurstelling. Er is geen huis, geen hoeve, geen kasteel te zien. O, wat zou hij graag even rusten… maar nú kan dat niet! Zolang hij de grond en zijn voeten nog kan onderscheiden moet hij van het schaarse licht gebruik blijven maken om aan de voet van deze heuvelring te komen. De vallei is vlak, die zal makkelijker begaanbaar zijn. Hij houdt zijn adem in: daar, in de verte, ziet hij iets glinsteren! Het kan geen reflectie van laat zonlicht op een waterval zijn, want de glinstering bevindt zich in het schaduwgedeelte van de ring, recht voor hem uit. Nee, dit is het schijnsel van een lamp, een vuur of misschien zelfs een open haard! Hij zucht eens diep. Hij zal de hele vallei nog moeten oversteken. Dan neemt hij zijn besluit. Het moet. Voor haar. Vrolijk ratelt de huifkar de stille landweg op. Iedere keer weer is het een feest: de maandelijkse rit naar de stad om op de markt alle spullen te verkopen en meteen inkopen te doen voor de maand die volgen gaat. Moeder staat in de deur van de kleine hoeve, met de kleine Elia op haar arm. „Zullen jullie voorzichtig zijn?” roept ze. „Natuurlijk!” klinken drie vrolijke stemmen vanaf de bok. Celisa laat zich aan de rechterkant naar buiten overhellen, zodat ze moeder zo lang mogelijk kan blijven zien. Jon houdt haar arm stevig vast, om te voorkomen dat ze van de wagen valt en haar nek breekt. Het is voor haar de eerste keer dat ze mee mag, en ze is door het dolle heen. Net twaalf is ze, en een doerak! „Zo, Celisa, nu kom je tussen ons in zitten,” bromt vader goedmoedig maar vastberaden. Voor die stem heeft ze wel ontzag. En ze wil voor geen goud dit feest in gevaar brengen! Ze klautert voor Jon langs — hij veegt haar lange, blonde haar met een vieze uitdrukking uit zijn gezicht — en ploft tussen haar vader en haar oudste broer op de houten bok. Voor deze keer is Gideon, die tussen Jon en haar in komt, thuisgebleven — zeer tegen zijn zin. Als hij eerlijk is, moet Jon bekennen dat hij ook liever had gezien dat Celisa bij moeder was gebleven en Gideon hen nu vergezelde, zoals gewoonlijk. Nu moet hij de hele dag voor oppas spelen terwijl er drukte genoeg zal zijn! Maar de tengere Celisa is erg vasthoudend, en ze heeft al drie jaar hetzelfde gevraagd voor haar verjaardag: mee naar de stad. „Vooruit dan maar,” hadden vader en moeder dit jaar besloten. „Je wordt tenslotte maar één keer twaalf jaar.” Voor Celisa is het sinds die dag één feest van voorbereidingen en voorpret, ook al had ze wel wat beteuterd gekeken bij die uitleg van haar ouders: „Maar… ik ben toch óók maar één keer negen geworden, en tien… en elf?” Hartelijk hadden de ouderen om haar gezichtsuitdrukking gelachen, en toen had ze maar met hen meegedaan: haar noodgedwongen opgebrachte geduld gaat nu immers beloond worden! Zijn knieën doen zeer bij iedere stap die hij zet op de ruwe, ongelijke helling. Pollen gras en lage struiken dwingen hem telkens een andere richting te gaan: recht naar beneden is er niet bij. Zijn schenen branden en jeuken: doorns, distels en brandnetels hebben hun werk gedaan en gaan er onverminderd mee voort. Vlak voor zich kijken; goed kijken waar hij zijn voeten neerzet. Hij mag nu niet ten val komen! Deze keer niet! Een lange streng blond haar hangt tussen haar bungelende armen langs zijn nek voor zijn borst langs, en beweegt mee met iedere stap die hij zet, evenals haar voeten links en rechts van hem. Hij zou haar lieve kopje wel even troostend willen strelen, maar dat kan niet. Niet tot hij beneden in de vallei is en even kan rusten. Steeds even kijkt hij op: kan hij het lichtpuntje nog onderscheiden? Ja, het is er nog, uitnodigend en veelbelovend, in de verte. Erboven schittert een heldere sterrenhemel. Hij heeft er geen idee van, waar ze zijn. „Heer… Onze Vader… in de hemel, laat mamma… niet te bang zijn,” hijgt hij benauwd. „En… breng ons… veilig thuis…” >> |
|||||
|