| |||||
Stil mijmerend sjokte een geüniformeerde politieagent door het rulle duinzand. Hij had er maar niets over gezegd dat de duinen, buiten de reguliere paden, eigenlijk verboden terrein waren om erosie te voorkomen. Ook had hij maar gezwegen over het feit dat de herder er kurkdroog bij had gestaan — wat het verhaal van de jonge vrouw niet erg aannemelijk maakte. Hij bereikte de strandovergang en keerde het strand de rug toe. Vóór hem strekte het oude eiland zich uit, met de ruisende rietgronden, stille duinenrijen en, in de verte, de polders. Een beweging trok zijn aandacht, waardoor hij even de pas inhield. Halverwege de parkeerplaats onderaan de overgang sleepte een man zich strompelend voort, in de richting van een geparkeerde auto — een donkergroene Xantia sedan. Zijn getraind geheugen sloeg zo veel mogelijk details op. Aan de andere kant van de parkeerplaats stond zijn eigen, onopvallende dienstauto in de schaduw van een paar enorme lijsterbessen. Het had geen zin te gaan rennen: de stumper had zijn auto al bijna bereikt. Hij was zelf nog geen twintig meter verder afgedaald, toen de auto het terrein afdraaide, de rustige weg op. Van deze afstand kon hij de nummerplaat niet lezen. Het gaf niet. Direct nadat hij hier gearriveerd was, had hij het nummer al genoteerd. En dan waren er nog de naam en het telefoonnummer van de mensen die alarm hadden geslagen via 112. En de twee kinderen. Hij kende de meisjes wel: wist in ieder geval waar ze woonden. Maar het meest opvallend vond hij het, dat deze vreemdeling niet alleen moeilijk liep... maar ook duidelijk verkleumd was — en doorweekt. Dat leek vaker voor te komen, vandaag... Zijn ogen zouden uitkijken naar de verwarde jongedame, met wie hij zo'n medelijden had gevoeld, daar in die oude bunker. Maar hij ging nu eerst de havenpolitie maar eens op de hoogte stellen... |
|||||
|