 |
| ||||
|
Kerstpraise Chananja 2005 DE HERDERS DEEL 1 A: Het is weer fris vannacht. B: Ja, zeg dat wel, het is weer erg fris vannacht. C: Nou jullie het zeggen, het was me nog niet opgevallen maar inderdaad weer heel erg fris vannacht. S: Ik kan me anders een nacht herinneren waarin het nog veel frisser was, dan vannacht. A: Is het echt waar? B: Nee hij kent een verhaal over een nacht waarin het nog veel frisser was dan vannacht. A: Welk verhaal dan? C: Toch niet weer dat verhaal over die nacht dat je stapelbedovergrootvader last van z’n grote teen had. S: Jawel, aan z’n rechtervoet. Gelukkig wel, want hij was links. B: Nee, niet weer dat verhaal. Dat heb ik al 100 keer gehoord. S: Dat kan niet, want ik het nog maar 97 verteld. A: Maar ik heb het nog nooit gehoord. B: Echt niet? A: Nee, echt niet. B: Echt niet, echt niet? A: Nee, echt niet, echt niet. C: Nou, Simon dan moet je het toch nog maar een keer vertellen. B: Maar zonder mij, ik ga wel even naar de schapen kijken. S: Goed, het gebeurde allemaal heel lang geleden, toen mijn stapelbedgrootvader last had van zijn grote teen aan zijn rechtervoet. Samen met 7 ander herders waakte hij bij een groot vuur. Ze hadden hun schaapjes net geteld en een slaapliedje voor ze gezongen en nu lagen al die schapen netjes te pitten. De herders konden eindelijk rustig bij het vuur zitten. C: Da’s een goed idee, mag ik ook gaan zitten. S: Dat mag wel, maar dan kan het publiek niet zien. A: Oh, dat geeft niet, hij heeft toch geen tekst meer. C gaat zitten. S: Goed. De herder zaten lekker bij dat vuur, werden wat rozig en begonnen wat in slaap te dommelen. Alleen mijn grootvader bleef wakker, die had overdag nog niet zoveel gedaan vanwege die teen. Hij ziet dat het vuur langzamerhand wat minder wordt. En hij probeert voorzichtig met z’n zere teen een nieuw blok hout te halen voor op het vuur. Hij wil dat blok er op leggen, als het vuur ineens van achter sterk verlicht wordt. Hij schrikt zich het schapenzuur en draait zich heel voorzichtig om… A: Ja, wat zag hij? S Ssst, hij zag een groot fel licht, alsof hij in de zon keek. En als hij goed keek, dan kon hij een soort wezen zien. A: Een engel? S: Ja, een engel. Een zeer angstaanjagende. Mijn grootvader beefde als 2 rietjes. En toen de andere herders wakker werden van dat licht, beefden ze gezellig met hem mee. A: En wat zei die engel. S: Was niet bang. Dat zei hij. Nou dat maakte niet echt indruk. Ze bleven beven. A: Zei die engel niet meer. S: Jawel. A: Wat dan. S: Ik breng jullie het heerlijkste nieuws dat jullie ooit gehoord hebben. Vandaag is jullie nieuwe koning geboren. Jullie verlosser. Het is nu nog een klein kindje dat in doeken gewikkeld in een kribbe licht. Als ik jullie was zo ik het maar snel gaan zoeken. A: En hebben jullie dat gedaan. S: Nou, niet meteen. A: Waarom niet, het was een engel. S: 1 engel! 1 engel1! Opeens waren er duizenden engelen, ze zweefden hoog in de hemel en zongen een lied. A: Welk lied? De herdertjes lagen bij nachten? S: Nee. Ze zongen: Alle eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde onder de mensen voor wie hij een warm hart heeft. A: Wauw. S: En daarna gingen we naar het kindje kijken. A: Hoe was dat. S: Nou mijn grootvader heeft moet veel pijn lijden met z’n zere teen op weg naar… A: Nee! Hoe was het bij het kindje. S: Nou niet zo bijzonder. A: Niet zo bijzonder? S: Nee, er waren een man en een vrouw in een stal met een kindje in doeken gewikkeld, liggende in een kribbe. Net zo als in de gemiddelde kerstal. A: Als een gemiddelde kerstal!? S: Ja, een koning is als kindje niet zo bijzonder, dat komt later pas. Maar dat is een heel ander verhaal. B: (Komt op.) Maar dat vertel je maar aan iemand anders. Geen verhalen meer. Het wordt tijd dat het koor weer een liedje gaat zingen. DEEL 2 M’n collega’s willen het niet horen. Iedereen wil het verhaal van de baby horen, tot treuren toe, maar over de koning, ho maar. Men denkt te klein over God. Jezus bleef geen baby. Op z’n 30ste trekt hij met z’n leerlingen door Israël. Vertelt wie God is, laat dat zien met wonderen, tekenen en genezingen, geeft duizenden te eten, spreekt met arm, rijk, vriend, vijand, man, vrouw, wijs en eenvoudig. Steeds meer mensen geloven in hem als de Messias die de Romeinen gaat verslaan en koning zal worden. Hij wordt al als koning ontvangen in Jeruzalem en rijd op een ezel, over een loper van jassen, van mensen die in hem geloven, zwaaiend met palmtakken, zoals dat bij koningen hoort. De Joden hebben eerder door Gods ingrijpen machtige koningen verslagen. Dat willen ze nu weer. Ze denken te klein over God. Jezus gaat naar de tempel. Die is veranderd in een markt waar men vrachten geld verdient. Woedend smijt hij alle kraampjes om. De Joodse leiders reageren furieus. Ze haten Jezus al en nu is de maat vol. Ze leiden hem voor de Romeinse rechter Pilatus, met de beschuldiging dat hij de Joodse koning wil worden. Als Pilatus hem hierover verhoort, antwoordt Jezus dat zijn koninkrijk niet in deze wereld is. Dit begrijpt Pilatus niet. Maar de Joodse leiders willen Jezus dood en Pilatus geeft ze hun zin. Jezus krijgt 40 zweepslagen, wordt bespot, bespuugd en draagt het houten kruis op zijn rug de heuvel op. Men nagelt hem vast met grote spijkers. Na uren zware pijn, sterft hij. Zijn leerlingen zijn diep bedroefd. Jezus zou hun koning worden. Israël zou een vrij land worden. Is dat nu voorbij? Is Jezus dan geen koning? Is kerst onzin, de hallucinatie van een paar herders? Ze denken te klein over God. Jezus’ leerlingen komen nog een poos bij elkaar. Op 1 van hun bijeenkomsten gebeurt het grootste wonder ooit. Ineens staat Jezus tussen hen in. Levend en wel, opgestaan uit de dood. Zo groot is God. Het weerzien is fantastisch, maar van korte duur. Jezus blijft niet op de aarde. Hij gaat terug naar z’n vader. Hoe zit het dan met het koningschap? Jezus is geen koning voor een land of een eeuw. Hij is koning voor iedereen, voor eeuwig. Dat zien we nu nog niet, maar hij komt terug als koning van hemel en aarde, voor wie in hem gelooft. Voor jou en voor mij. Dit grote koninkrijk begon met baby die in lappen gewikkeld in een voerbak lag. Zo groot is God. Daarom vieren we kerst. Amen. |
|||||
|
|
|||||
|
|||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||
