| |||||
OPDRACHT IS OPDRACHT Met een snik gooide ik de deur achter me dicht. Alleen zijn en huilen, dat was het enige wat ik nu nog wou. En daar kon ik geen pottenkijkers bij gebruiken. Mijn maten zouden zich rot lachen. Ik jank nooit. Nooit! Zelfs niet toen mijn vader overleed. Ze hadden ontzag voor mij, omdat ik zo bikkelhard was. En wat was er nou eigenlijk gebeurd? Het was niks bijzonders. Hij had zijn verdiende loon gekregen en ik had mijn taak volbracht. Hij was gewoon, net als alle anderen. Een rebel, gevaarlijk voor ons volk. En dat moest de kop in worden gedrukt! Ach, ik hield mezelf voor de gek. Hij was helemaal niet zoals de rest geweest. Hij was anders. Hij was anders. Hij had iets speciaals. Als hij zelfs Pilatus in de war kon krijgen…. En wie houdt er nou zijn mond dicht als hij zichzelf kan verdedigen? Hij had alleen maar hoeven zeggen: “Nee, natuurlijk ben ik dat niet!”. Dan was Hij vrij geweest. Waarschijnlijk had alleen het woordje “nee” Hem al naar de vrijheid kunnen leiden. Maar dat zei Hij dus niet, de dwaas. Als ik alles van tevoren had geweten, dan had ik de opdracht zeker geweigerd. Pilatus had dat niet erg gevonden. Ik dien al zo lang. Maar ik wist het dus niet van tevoren en nam de opdracht gewoon aan. Ik was eigenlijk ook wel nieuwsgierig. Ik had nog nooit een kruisiging gedaan. Ik wou dat ook wel eens mee maken. Ik had het kunnen weten toen ze me wijn aanboden. Ik weigerde. Ik kende mezelf Als ik eenmaal aan de wijn begon, dan eindigde ik stomdronken. En ik had nog een opdracht die ik moest volbrengen. “Ik zou het maar wel doen” zei een van mijn maten. Opnieuw schudde ik mijn hoofd. “Zeker nog nooit spijkers geslagen in een mens?” fluisterde een ander me in. Nu begreep ik de hint en ik nam de wijn aan. Hij smaakte raar, alsof er een bloedsmaak aan zat. Maar het had wel effect. Alles ging een beetje langs me heen. Totdat we de drie veroordeelden naar de berg moesten brengen waar ze gekruisigd zouden worden. Het was een chaos in de stad! Overal waren mensen die ons gigantisch in de weg liepen. Ik kreeg bijna medelijden met mijn ondergeschikten die de weg vrij moesten maken voor ons. En ik irriteerde me vreselijk aan die veroordeelde met de doornenkroon. Kon die Man niet wat sneller lopen? Die paar striemen op zijn rug waren toch reden om zo langzaam te lopen? Hij was vast niks gewend. Ik gaf een ondergeschikte opdracht om Hem op de een of andere manier op te laten schieten. Ik zag dat hij een man uit de groep omstanders trok en dat hij deze dwong om het kruis voor de veroordeelde te dragen. Mij best. Ik had geen zin om de hele dag over deze vervloekte tocht te doen. Al die hysterie! De één riep: “Kruisig Hem!”, de volgende riep: ”Messias! Redder! Hij is onze koning!” en de derde spuugde Hem in het gezicht. Ineens herinnerde ik me dat Pilatus me had gewaarschuwd. “Wees voorzichtig met deze Man. Het grootste deel van de Joden willen Hem dood hebben, maar er zijn er nog genoeg die geloven dat Hij de zoon van God is!” Raar volkje die Joden! Vorige week waren ze nog vol van Hem en nu willen ze Hem dood hebben! En wat denk jij ervan, Marcus? Is Hij de zoon van God? Ik schrok van deze gedachte. Wat kon mij dat schelen? Opdracht is opdracht en als ik God’s zoon moest kruisigen, dan was dat maar zo. Waarom zou een zoon van God eigenlijk gekruisigd moeten worden? Ik besloot om te stoppen met piekeren en gedachteloos mijn taak te volbrengen. Eindelijk kwamen we op Gogoltha aan. We hadden onze handen vol aan de twee schreeuwende en vechtende veroordeelden. Maar de Man met de doornenkroon liet alles over zich heenkomen. Hij werkte eerder mee dan tegen. Misschien was het wel daarom dat ik eruit flapte: “Deze doe ik wel!”. Pas toen ik het gezegd had besefte ik dat ik dat juist niet wou. Maar toen was het al te laat. Samen met twee maten pakte ik Hem beet en gooide Hem op het kruis. Toen ik de spijker en de hamer pakte overviel mij ineens een zwaar en onbekend gevoel. Ik kon niet verder. Twijfel. Wat als Hij nou echt heilig was? Dan zou ik mezelf hiermee naar de verdoemenis helpen! Misschien zou zijn God zich dan wel op mij wreken! Of als Hij achteraf nou onschuldig bleek te zijn? Ik knipperde met mijn ogen. Wat had ik vandaag? Ik was toch zeker geen softie! Het kwam vast door de rare wijn. Mijn maten zagen mijn verwarring. “Marcus, komt er nog wat van?”vroeg één van hen ongeduldig. Opnieuw verhardde ik mezelf en zette mijn stenen masker weer op. Ik haalde uit met de hamer en sloeg. Geschreeuw. Ik sloot mijn oren ervoor en sloeg opnieuw. Bloed. Net als die wijn van net. Ik sloot mijn ogen ervoor. Ik concentreerde me op de spijkers, want om de één of andere reden wou ik Hem niet aankijken. Achter me klonk ook gegil van een vrouw. Nu werd ik pas echt kwaad. Als ze het er niet mee eens was, dan moest ze bij haar eigen volk zijn en niet bij mij! Opdracht is opdracht! Woedend sloeg ik door. Totdat één van mijn maten me opnieuw terug bracht naar de realiteit. “Marcus, zit die spijker nog niet diep genoeg zo?” vroeg hij. Ik kwam overeind. De spijker zat inderdaad erg diep in zijn arm. Veel te diep. Maar ik kreeg geen tijd om erover na te denken, want meteen werd er een bordje in mijn handen gedrukt. ”Deze moet nog boven zijn hoofd komen!” werd er gezegd. Ik keek wat er op het bordje stond: ‘Dit is Jezus, koning van de Joden’. Dus Hij heette Jezus. Waar had ik die naam eerder gehoord? Was dat niet….. Woest gaf ik het bord aan een ondergeschikte. “Doe jij het maar!” Ik draaide me om en liep boos weg. Ik kon mijn energie beter gebruiken om de menigte in bedwang te houden. Achter hoorde ik de hamer die het bord boven Jezus’ hoofd sloeg. Ik voelde mezelf toen al onrustig worden, maar kon het nog wegduwen. De menigte bleef maar roepen, schreeuwen, juichen, huilen en dringen. Ineens gingen alle blikken omhoog en er kwam een schaduw over me. Ik keek om en zag dat het de schaduw van zijn kruis was. Snel deed ik een stap opzij. Zelfs als Hij vastgenageld zat aan een kruis liet Hij me niet met rust! Eindelijk stonden alle drie de kruizen overeind. Het grootste deel van de mensen barstten in juichen uit. De rest keek toe of viel van verdriet op de knieën. Een oudere vrouw kwam als eerste nar Jezus’ kruis en knielde daar, huilend. Een paar tellen later kwamen er een paar Farizeeërs naar voren en begonnen Hem te bespotten. Daar keek ik van op. Ik had ze nog nooit zo blij gezien! En waarom waren ze nou eigenlijk zo vrolijk? Als vanzelf werden mijn ogen naar het gezicht van de Man getrokken. Het enige wat ik daar zag was pijn. Alle soorten pijn die ik kende zag ik daar, zowel geestelijk als lichamelijk. ‘Oh nee! Marcus, je wordt gek! Het gaat echt niet goed met je!’schoot het door mijn hoofd. Wat slechte wijn allemaal wel niet met je kan doen! Dar moest ik toch eens over gaan klagen bij Pilatus. Het kwam vast ook door de wijn dat ik hier zo graag weg wilde. Wat gebeurde er allemaal met me? Wat gebeurd er met de hele aarde? De lucht werd ook al steeds donkerder! Kappen! Bijna had ik het hardop geroepen. Ik zag mijn maten achter het kruis dobbelen en drinken. Ik had geen zin in wijn en al helemaal niet in dobbelen, maar ik ging er toch maar bij zitten. Misschien zou wat afleiding me helpen. Maar het hielp niet. Ik bleef het middelste kruis en alles wat eromheen gebeurde in de gaten houden. Iedereen spotte met Jezus. De schriftgeleerden het meest. Zelfs de twee andere veroordeelden bemoeiden zich met Hem. Het onrustige gevoel werd steeds sterker. ‘Wegwezen Marcus!’bleef door mijn hoofd spoken. Ineens zag ik dat de schriftgeleerden hun mond hielden. Langzaam trokken ze zich terug in de massa tot ze helemaal verdwenen waren. Kennelijk had Jezus iets gezegd. Had Hij dat niet eerder kunnen doen? Toen Hij voor Pilatus stond bijvoorbeeld? Dan was deze hele heisa niet nodig geweest! Toen viel mijn oog op mijn beste vriend Marcellus. Hij stond eerst naast het kruis, maar kwam nu ook bij ons zitten. Hij zag er verward uit. “Hoorde je wat Hij net zei?” vroeg hij aan me. “Nee. Wat zei Hij dan?” wilde ik weten. Maar Marcellus schudde zijn hoofd. “ Die Man….die….die spoort niet hoor!” Zie je nou wel! Ik was niet gek! Niks verkeerde wijn! Hier was echt wat aan de hand! Om me heen werden er steeds meer mensen onrustig. Misschien kwam dat ook doordat de lucht steeds donkerder werd. Niet gewoon donker, maar diepzwart als inkt! Er waren ook steeds meer mensen die weg gingen. Of misschien was vluchten een betere omschrijving. Kon ik dat ook maar! Maar Pilatus zou me dat niet in dank af nemen. En mijn maten zouden me uit lachen. Hoewel ik merkte dat er steeds meer collega’s ongerust in het rond keken. Een paar ondergeschikten waren hem al gesmeerd, mar dat kon ik natuurlijk niet maken. Ik had een hoge positie en dat wou ik zo houden! Trouwens, Marcellus bleef ook. Ik wou niet voor hem onder doen en hij niet voor mij. We bleven. Zelfs toen de grond begon te schudden en te beven. Nu raakten ook wij in paniek. “Maak ze dood!” brulde ik en Marcellus en ik pakten allebei een hamer en sloegen hun benen kapot. “Deze is al dood!” schreeuwde Marcellus toen hij bij het middelste kruis stond. “Zorg dat je het zeker weet!” riep ik terug. Marcellus greep zijn speer en stak het in Jezus’ zij. Er kwam bloed uit en water. Ik stond even als versteend. Iemand had me ooit verteld dat dat een teken van een gebroken hart was. Naast me was Marcellus op zijn knieën op de grond gevallen. Hij huilde. “Wat hebben we gedaan, Marcus?” schreeuwde hij in paniek. “We hebben Hem vermoord! Hij was echt God’s zoon!” “We deden wat ons gevraagd werd! Opdracht is opdracht!” Ik had het meer tegen mezelf dan tegen Marcellus. “Kom op, onze job zit erop!” Ik sleurde hem overeind en we begonnen te rennen. We renden, renden zo snel als we konden. Bang voor wat er ging gebeuren. Vlak bij zijn huis greep hij me beet. “Wat gebeurd er, Marcus? Wat gaat er nog gebeuren?” “Dat weet ik toch niet!” Ik rukte me los. “Ga naar binnen, man! En wees een Romein!” Ik rende verder naar mijn eigen huis. Onderweg stelde ik mezelf dezelfde vragen. En ik herhaalde mijn antwoord. Wees een Romein, wees een Romein, wees een Romein! Maar ik begon te betwijfelen of ik daar nog wel zo trots op was. Firefly. |
|||||
|