| |||||
Ze groeide op in een stadje in het midden van het land, in een traditioneel protestants gezin. Haar jeugd was veilig en warm, er waren vaststaande normen die alle te maken hadden met het geloof van de ouders en waar niet aan getornd werd. Het wás gewoon zo… Het meisje ging mee ter kerke, bezocht de christelijke lagere school, de zondagsschool en de jeugdvereniging en alles ging zoals het moest gaan in die dagen. Toen het meisje ging puberen –al vrij snel, want zij sloeg de een na laatste klas van de lagere school over, zodat zij ineens tussen oudere kinderen zat- begon zij te vragen. Zij vroeg haar ouders de oren van het hoofd, maar antwoorden kwamen er weinig. Wisten die arme ouders veel, waar dat kind mee zat! Zij waren niet gewend om over gevoelige zaken als God en zo te praten. Dus werd het meisje, zonder het heel bewust in de gaten te hebben, nogal rebels. Stiekem de dingen doen die ‘God’ verboden had, werd het motto. Toen het kind 18 was, ging zij weg van thuis, de grote wereld in. Daar ontmoette zij weinig, zeer weinig, van wat zij in haar mooie oude stadje als normaal had gezien. De kerk kwam links te liggen en God verdween naar de uiterste rand van haar bestaan. Het was spannend! Alles was spannend en nieuw en verwarrend en mooi en verdrietig en anders. En God verscheen alleen nog in de urenlange filosofische nachtelijke gesprekken met vrienden en vriendinnen, op rommelige zolderkamers, in kraakpanden, op campings. Dit alles onder het genot van balen shag, kratten bier, sherry en Jägermeister. ‘God was niet te kennen.’ Dit was de algehele conclusie. ‘Áls Hij überhaupt al bestond! Wat voor niemand een vraag was, eigenlijk. God was namelijk bedacht door mensen die zogenaamd ‘troost’ daarin zouden vinden. Prima, ieder z’n meug… Toch had het leven ook andere kanten. Het meisje, dat inmiddels 24 was geworden, dus niet echt een meisje meer, ervoer regelmatig een niet te benoemen leegte in haar bestaan. O ja, nog steeds spanning genoeg. Relaties kwamen en gingen, werden vriendelijk verzocht weer te vertrekken, een héél grote liefde liep op dramatische wijze spaak en het meisje lachte en huilde zich verder een weg door het bestaan. De leegte bleef. Op een dag kwam zij in contact met twee jongens die zeiden ‘kind van God’ te zijn. De discussie die daarop volgde, was hevig! De onzin die die knullen verkondigden!!! Alsof je zoiets ooit zeker kon weten! Zowel de jongens als het meisje gaven geen millimeter toe. Zodat zij uiteindelijk midden in de nacht thuiskwam met een vervelend gevoel. Ze had, naar haar idee, één van de knullen volkomen vastgekletst met alle argumenten die ze uit de kast kon krijgen, maar toch… De volgende ochtend diepte zij ergens onder uit een kist de bijbel op, die zij kreeg bij het verlaten van de lagere school. Ze had er nooit in gelezen. Maar nu ging hij dan open. Ze zocht en zocht naar woorden die haar iets zouden zeggen, vooral ook om bij een volgende gelegenheid triomfantelijk haar gelijk aan te kunnen tonen. Er kwamen wel wat bekende dingen voorbij, van vroeger, maar eigenlijk was het één grote woordenbrij waar zij niets mee kon. De onrust bleef. Zij feestte, dronk, danste en lachte het weg. De leegte bleef. Ze feestte nog harder. De bijbel lag weer onder een stapel andere boeken. En toen ging het niet meer... Ze móést het weten. Dat wat voortdurend onder de oppervlakte werd gehouden, moest naar boven komen. Ze ging weer bijbellezen. Het resultaat was alleen nog meer onrust. Wat ze las, waren woorden over oordeel en genade. Woorden waar zij niets mee kon. Toen ging het meisje, voor het eerst sinds haar jeugdjaren, bidden. Ze schaamde zich vreselijk en vond het volslagen belachelijk, maar ze móést het weten: bestaat God? Er kwam geen antwoord. Maar ze ging door, dagen, weken achter elkaar. ‘Als U bestaat, laat het me dan zíén. Als U bestaat, wil ik het weten. Of eigenlijk ook niet, want ik ben eigenlijk vreselijk báng dat U er echt bent’. Er begonnen dingen te gebeuren. Vreemde, onverklaarbare dingen. Alsof er wel iemand naar haar had geluisterd. Ze wuifde die dingen opzij. Toevalligheden…. Toen kwam de dag dat ze op uitnodiging van een groep christenen, die ze nauwelijks kende, naar een grote manifestatie in Leeuwarden ging. Briesend zat ze in de zaal. Wat deed ze in vredesnaam hier! Wat een gedoe! Er deugt geen hout van wat hier gebeurt! (haar orthodoxe opvoeding zat toch wel dieper dan ze dacht) En toch was het daar, in Leeuwarden, dat het meisje antwoord kreeg. Daar, in die grote zaal, ontmoette zij God. Niemand had het in de gaten, maar zij voerde haar strijd en op een gegeven moment was daar een stem – in haar binnenste, maar zo helder alsof het letterlijk via haar oren tot haar kwam. ‘Wie niet voor Mij is, is tegen Mij’, een woord dat in de bijbel staat, maar dat wist het meisje toen nog niet. En zij wist: Dit is de God die ik zocht. Het meisje schrompelde ineen, wilde zich verstoppen voor de aanwezigheid van degene die haar liet zien w i e z i j w a s: een onvolkomen, falend, zondig mensenkind dat niet kon bestaan in de nabijheid van de Volmaakte Liefde die haar tegemoet trad. Maar op datzelfde moment verscheen haar Jezus. Nee, niet fysiek, zichtbaar of tastbaar, maar het meisje wist absoluut en zonder enige twijfel dat Hij het was. En alle angst, schuld, zonde viel van haar af. Totaal! Ze brak. Ze huilde, huilde, huilde en niemand om haar heen wist waarom. Het gevoel van rust dat ze daarna ervoer, was zo ongekend en zo nieuw; de bijbel werd zo’n prachtig boek en álles werd anders in haar leven. Alles. Het meisje is nu alweer veel ouder. Ze heeft het een en ander meegemaakt natuurlijk. Ze heeft hoogten en diepten gekend, twijfels, wanhoop en opstandigheid. Maar dat God bestaat en dat je daar echt heel zeker van kunt zijn, dát weten gaat nooit meer weg! |
|||||
|