| |||||
Wat was ik nog een broekje. Nee, opnieuw: wat was ik nog een jurkje, toen. En al is het inmiddels zo’n veertien jaar geleden, toch ben ik bang dat ik nooit een Jurk zal worden. Mij was gevraagd een verhaal te houden voor een groep 16-plussers van kerkelijke huize. U kent dat wel: inleiding–groepjes–plenair. Tijdens de plenaire discussie, zo bedacht de organisatie, zou ik vast wel enige steun van een predikant kunnen gebruiken. Men wist wel iemand. Of ik van tevoren even contact wilde opnemen? Prima, graag, waarom niet. Dus ik belde. De man was kort van stof: “Nee nee, we hoeven niet uitgebreid te praten. Zo te horen kan ik het met een gerust hart aan u overlaten.” Verbluft over zijn mensenkennis hing ik op. De dag kwam. Zo’n honderdtwintig jongeren in de zaal; een paar bekende gezichten. Was dat piepkleine stemmetje, dat uit de luidsprekerboxen kwam, van míj? Gaandeweg kalmeerde ik wat, en de laatste paar zinnen kwamen er beslist op ferme toon uit. Hè hè... Men vormde groepjes, de vragen werden uitgedeeld en al gauw was men hevig in gesprek. Toen –niet eerder- kwam de dominee binnen. Een chique, rijzige man. Een heuse Broek, zal ik maar zeggen. We werden aan elkaar voorgesteld, hij ging koffie halen en ik ging de tafeltjes langs. De discussies liepen uitstekend, fijn. We gingen plenair. Even voor de duidelijkheid: Ja/Nee/Geen mening was niet de bedoeling. De vragen waren denk- opstapjes. Vraag 1 ging ongeveer zo: “Zou er verband kunnen zijn tussen de opkomst van het socialisme en het functioneren van het christendom?” Bleek wel moeilijk; sommigen zág je denken: socia-wàtte? Maar goed, er was niettemin lustig over gepraat en de antwoorden werden netjes opgelezen. Heel braaf, brrr... maar toen ik een beetje bleef prikken, leek er toch zoiets als een echte zaaldiscussie te ontstaan. Het ging goed! Vond ík. Want plotseling verhief zich de dominee... Fijn, dacht ik, hij gaat meedoen. Hij sprak: “Onzin! Het christendom heeft zoveel goeds gebracht! Baarlijke nonsens om te stellen dat een falend christendom de schuld zou zijn van de opkomst van het socialisme!” Dat had ook niemand beweerd, maar het bleef doodstil. Lichtelijk verdoofd sputterde ik nog wat, maar de zaal had haar antwoord, dus óp naar vraag 2, 3 en 4, die er op dezelfde manier werden doorgejast. ‘Niks nadenken-Niks discussie-Luister naar mij’ werd het motto. En die lieve gezagsgetrouwe jonge mensen dronken ’s mans wijsheid in en zwegen. Het overviel me. Echt waar. Ik wist niet wat te doen. Dit type predikant kende ik niet van dichtbij. Vraag 5 kwam. Een stelling eigenlijk: ‘Vaak kun je pas over het evangelie praten als je met iemand een goede relatie hebt’. Nadat enkele antwoorden waren opgelezen, baste mijn steunpilaar: “Nonsens! Gezien in het licht van de eeuwigheid moeten we íedereen áltijd confronteren met oordeel en genade.” Punt. En toen ging bij mij de knop om. Ik stortte me erop. Ik vocht me vlekken voor de ogen om duidelijk te maken dat woord en daad alles met elkaar te maken hebben, dat mensen niet zitten te wachten op en preek, etcetera... Een boeiend schouwspel voor de jeugd, zo’n mevrouw in gevecht met De Dominee. De man bleef onbewogen, onwrikbaar. Ach, naderhand weet je natuurlijk precies wat je had moeten zeggen: U hebt makkelijk praten, ’t is uw vák! Van u wordt verwácht dat u over de bijbel praat. Leef eens een tijdje als een gewoon mens, dan piept u wel anders! En...ach... Pas dan besef je ook waar je mee bezig was: je zocht het hárt van de man... |
|||||
|