| |||||
Ik heb een hekel aan honden. Nou ja,hékel. Laat ik het maar gewoon bekennen: Ik vind ze éng. Of je nu een kleine teckel of bouvier naast me zet. Ik hap naar lucht. Acuut. Van angst. Nu wil het geval dat er naast mijn ouders twee honden wonen. Met hun baasjes,dat wel. En als ik zeg:hónden,dan is dat een understatement. Want deze honden zijn twee bij twee. Minstens. Dus deze schepsels vallen als je het mij vraagt niet meer onder de categorie: hond Méér bij de kalveren.Vind ik. Nu wonen mijn ouders in een eenvoudige eengezinswoning. Zo één van zestien op een rij met allemaal dezelfde voortuintjes. (oké pa, jouw tuin springt eruit en is de mooiste) Maar zo'n eengezinswoning heet niet voor niets eengezinswoning. Die zijn bedoeld voor één gezin en niet voor twee. Anders hadden ze wel anders geheten-die woningen En daarom vraag ik me,als ik bij m'n ouders kom toch telkens weer af. Hoe in hébeltjesnaam die extra large viervoeters in dat huis passen. En daarom wil ik wel eens achter hun boekenkast kijken. Want ik zég het je. Het zou me niets verbazen als ze daarachter een schuilplaats voor hun kalveren hebben. Dat kán niet anders! Simpelweg om het feit dat als die kalveren in de woonkamer staan.Of liggen. Die kamer vól is! Dan passen daar met álle geweld van-ze-lievelevensdagen geen buuf en buurman meer bij. Het zou natuurlijk kunnen dat ze op de bovenverdieping wonen. Op hun slaapkamer.Dat kán. En de honden op de benedenetage. Maar dat lijkt me sterk. Ik zal er nooit achter komen. Want hoe ik in 't voorbij rennen(!) ook naar binnen gluur. Ik zie niks. Op de vensterbank staat een prachtig glas-in-lood kunstwerk wat het gehele raam bedekt. En dat vind ik tóch een beetje verdacht,niet? Nou hebben mijn ouders totaal geen last van die kalveren. Want ze blaffen namelijk niet. Wonderlijk genoeg. Nouja,hooguit één keer per jaar. Met dodenherdenking. Juist als ze stil moeten zijn. Voor de rest zijn het schatten. Van een afstand dan. Of achter glas. Ze moeten niet te dichtbij komen. En dat kwam er laatst ééntje wel. Althans ;hij was naar mij onderweg. Omdat hij aan mijn gezicht iets dacht te zien. Dat-ik-zo-leuk-met-honden-was. Inschattingsfoutje. Van hem dan. Dus liep ik snel naar de overkant van de straat. Om bij de overburen van mijn ouders aan te bellen. Met de zweetdruppels op m'n voorhoofd. En met een serieus gezicht te vragen of ze geen last hadden. Van die wanstaltige tuinkabouter bedoelde ik dan.In de tuin van m'n ouders. Qua uitzicht dan. Terwijl ik nog geen meter van de voordeur van mn ouderlijk huis was! Dat slaat nergens op.Ik weet het. Ik zag de buurman óók wel kijken en knikte vriendelijk. Zodat die het niet zou merken. Hoopte ik. Mijn bonkend hart zei iets anders. |
|||||
|