| |||||
In de schaduw zat ze. Ze voelde de harde stam van de beukenboom in haar rug. Ze was zich pijnlijk bewust van haar gedachten. Haar hoofd tolde ervan. Een vogeltje vloog langs, maar ze zag het niet. Alleen was ze, alleen op de wereld. Er was vast niemand die van haar hield. Een waardeloos stuk vuilnis was ze. Maar zelfmoord plegen zou ze vast niet doen, het zou de mensen om haar heen zo'n schuldgevoel geven. Even als in een flits dacht ze om in de gracht te springen als ze dronken was, want dan zouden ze denken het het een ongeluk was, haar dood, dan zouden ze anders rouwen, als er al iemand was die haar missen zou. Mirthe misschien maar die woonde zo'n eind weg. Ze waren vriendinnen geweest en onafscheidelijk tot ze verhuisde. Af en toe kreeg ze een kort briefje een kattebelletje. Het was net lang genoeg om er toch van kunnen genieten. |
|||||
|