| |||||
“Hé, oh jij bent het tòch, dacht ik al. Ik heb toch helemaal nog niet gezegd dat ik je mis?” zei Salomé ietwat confuus door alles wat er zich de afgelopen uren had afgespeeld. Ze was, als ze heel eerlijk was, nog steeds niet bijgekomen van het verschrikkelijks dat ze aangetroffen hadden in de grote pizzaoven in de keuken van het klooster… Puzzle, die kleine, lieve, zachte, pluizige informant, zomaar als één of andere pizza opgewarmd in de oven. En zijn lijfje was, ondanks de beschermende stof waarmee hij was ingespoten, niet opgewassen geweest tegen de enorme hitte die de oven geproduceerd had. “Oh Puzzle,” zei Salomé zachtjes en een warme traan vond zijn weg over haar wang naar beneden, totdat hij door Salomés wijsvinger abrupt gestoord werd bij zijn afdaling. Jack hoorde haar zacht uitgesproken woorden: “Ja, het was een goeie, brave eekhoorn… één die zijn badge echt eer aan deed…” “Ja… ik zal hem missen…” “Maar we moeten verder Salomé… Luister, ik heb net eens even na zitten denken… Alexander wil het klooster natuurlijk zo snel mogelijk ongezien verlaten, alleen niet zonder ons uit te schakelen. Hoe hij te weten is gekomen dat jij, dat ik, dat wij hier zijn…?” “Ja, dat is nu toch niet zo moeilijk meer om te raden hoe hij dàt kan weten.” “Hm, nee, inderdaad. Dat kan er maar één geweest zijn.” “Ûh-hûh.” “Daar moeten we ook nog even een mooi valletje voor zetten, maar goed… eerst maar eens deze pipo zien te pakken en vast te zetten.” “Je hebt een idee, begrijp ik? In welke richting moet ik zoeken?” “Ja, luister… Alexander heeft toch een toverbus? Nou, die moeten we te pakken zien te krijgen! Kunnen we zelf eens even een staaltje toverwerk van de bovenste plank laten zien! Waar zou hij die gelaten hebben?” “Wacht dacht je van in zijn kámer?” zei Salomé op een toontje waarmee ze Jack enigszins belachelijk probeerde te maken. “Yeah right!” zei Jack. “Jij denkt ècht, dat zo`n boef, zo`n geharde crimineel, zó stòm is om één van zijn belangrijkste wapens gewoon simpelweg in zijn eigen kamer op te bergen?” “Eeeh… ja? Zo slim is `tie niet, weet je nog?” “Het lijkt mij, dat we beter die verschrikkelijke vislucht kunnen volgen. Niet naar de grote zaal toe natuurlijk maar er vanaf, want hij kwam uiteindelijk niet vanuit zijn kamer naar de grote zaal toegelopen. Dàt is één ding wat mij héél duidelijk is.” “Oké, you`re the boss,” zei Salomé schouderophalend. Ze zouden wel zien wie er gelijk had. “Goed, ruik je dat? We moeten deze kant op,” zei Jack en hij wees naar links. “Maar dan ga je… hûh wat vreemd, hier ben ik helemaal nog nooit geweest. Ook niet met de rondleiding van Zuster Mary Clarence!?” “Kijk, kijk, kijk,” zei Jack en zijn hele houding veranderde ineens. Hij ging zo trots als een pauw vlak voor Salomé staan, kin omhoog, borst vooruit. “Kijk hier eens! Zie je wel?” “Ja, je had gelijk,” gaf Salomé met moeite toe. Jack, die ongelooflijk blij was dat hij de toverbus en de andere onbekende, geheime wapens, die Alexander in het washok verstopt had gevonden had, bukte zich om uit één van de wasmanden de toverbus te pakken. “Jack? Ik mis je!” hoorde hij ineens achter zich. Hij hoorde nog een gesmoord geluidje, draaide zich om en zag nog net een stukje hak van een bruin lederen mocassin om de hoek van de deur van het washok verdwijnen. “Salomé?” Intussen werd het plotseling muisstil in de grote zaal. Iedereen keek verschrikt in dezelfde richting. Zuster Ursula was uit haar retraite gekomen, en stond met haar handen in de zij hoofdschuddend te kijken naar de woest krioelende massa. “Zou iemand zich voor één tel los kunnen maken van hetgeen waar jullie mee bezig zijn, en zo aardig willen zijn mij èxàct te vertellen wat er hier gaande is?” vroeg Zuster Ursula op een niet al te vriendelijke toon. “Zuster Mary Lazarus zou u… mij alstublieft… onmìddellijk… willen verklaren… WÁT!?!? EEN MAN!!!” schreeuwde Zuster Ursula het ineens uit bij het zien van Alexander, die, bedolven onder Zuster Mary Patrick, naar adem snakte. Toen hij zijn adem uiteindelijk hervonden had, schreeuwde Alexander het op zijn beurt uit: “Ik wilde er een knalfeest van maken, en jullie bederven alles! De keuzes die ik heb moeten maken waren niet eenvoudig! Denk dat maar niet! Ook al had ik misschien, wellicht, mogelijk een beetje hulp. Maar zeggen van wie, dat doe ik niet. Nooit van z`n lang zal ze leven, ook al proberen jullie het uit me te zingen!!” “Aha, dus zo zit dat bij jullie mannen…,” sprak Zuster Ursula op luide toon. “Knalfeesten bouwen, hulp krijgen, vervolgens ons de schuld geven als er iets niet loopt zoals jullie gepland hadden. Wel willen luisteren naar ons gezang, maar vervolgens niks willen zeggen. Beetje “Ik-krijg-ook-altijd-de-schuld,-ook-al-heb-ik-het-gedaan”-achtig, denk u ook niet, meneer? Ja, nu lach je nog, maar…” Ze liet expres en stilte vallen, liep op Alexander af, gebaarde Zuster Mary Patrick op te staan, trok Alexander aan zijn oren omhoog en zei: “Dames, ziehier het mysterie MAN.” “M-m-maar Zuster Ursula,” bracht Zuster Mary Lazarus geschokt uit. “Hoe weet u zoveel van het mysterie MAN af?” “Ôh man, ik moet ècht stoppen met drinken,” sprak Thijs, die zich op datzelfde moment nog steeds in Alexanders huis bevond, zichzelf toe. “Wat ging ik ook al weer doen?” Hij liep al mompelend naar de keuken, vond daar een gebruikte theedoek en veegde zijn vette handen daar aan af. “Oh ja, ik ging Pleidooi 370 doornemen. Op naar eehm… op naar de… gerechtelijke bibliotheek, ja dat was het.” In zijn haast de zaken zo snel mogelijk uit te puzzelen leek zijn verstand hem soms in de steek te laten. Hij kon de meest simpele woorden niet vinden. Niet hardop en niet in gedachten, maar hij had geen tijd te verliezen. Hij moest Jack en Salomé redden en als dat niet ging, in ieder geval waarschuwen. Maar dan moest hij wel eerst over de juiste informatie beschikken. Het kleine beetje bewijs dat hij uit de kast had weten te redden van een vettige ondergang, had hij zorgvuldig in de binnenzak van zijn jas opgeborgen Hij keek nog even snel in de koelkast op zoek naar iets eetbaars om zijn maag mee te vullen, voordat hij echt de gang naar de gerechtelijke bibliotheek in zou zetten. Maar het enige dat hij vond was een verkreukeld colablikje, dat ooit dienst gedaan had als omhulsel om zijn bubbelende, bruisende inhoud vers bubbelend en bruisend te houden. “Nou, dan maar op naar dat schriftelijke brokje goud,” schokschouderde Thijs bij deze trieste aanblik. Eenmaal aangekomen bij de gerechtelijke bibliotheek besloot Thijs meteen af te gaan op de sectie “Pleidooien en andere onnuttige geschriften ter bevordering van het vinden van ontaard geboefte”. “Tsjonge, dit is echt de meest onoverzichtelijke, ongeordende gerechtelijke bibliotheek waarin ik me ooit bevonden heb. Het lijkt wel alsof ik verdwaald ben in de supermarkt…,” mopperde Thijs voor zich uit. Uiteindelijk vond Thijs, na enig speurwerk, Pleidooi 370. Hij had geen tijd om het uiterst nauwkeurig door te nemen, maar gelukkig had hij net bij de NSOI (noodlottige speurders ontberen intelligentie) een cursus snellezen afgerond en las hij diagonaal de pagina`s door. Na deze tactiek op 398 pagina`s met groeiende belangstelling toegepast te hebben, vond hij een pagina waarop stond: Als men een cavia wil lokken, moet men denken als een cavia. “Dàt is het!” riep Thijs uit, waarop hij direct een strenge blik van de bibliothecaresse op zich gericht kreeg. “Sorry,” fluisterde Jack en hij stak zijn hand als verontschuldigend gebaar omhoog. Meteen typte hij een sms`je voor Salomé en Jack: Gevonden!! Geheim is cavia lokken, denken als cavia! Pas op! Denk na! Thijs |
|||||
|