| |||||
15-08-2004 Niet lang geleden kreeg ik in het ziekenhuis een lesje in vertrouwen op God (en vertrouwen in een hele aardige ziekenhuisdame). Ik heb het laatste jaar nogal wat last van mijn rug en staan en lopen gaan niet meer zo makkelijk als het wel ging. Diagnose: hernia. De dokter wilde graag weten waar de hernia nou exact zit dus stuurde hij me door naar de MRI scan. Vraag me niet wat de afkorting betekent, want ik kan alleen maar op de betekenis komen die ik zelf ooit verzon en waarvan ik weet dat het naar alle waarschijnlijkheid niet de juiste is. ‘Mooie Ronde Inbouwkast’ is op zich wel een redelijke omschrijving van het apparaat, maar geenszins correct in bedoeling. Het ding ziet er in wezen uit als een half doorgesneden buis met een doorsnee van zo’n 70 centimeter. Je gaat liggen op een bed met je gezicht naar boven en dan gaat dat bed die buis in. Daar blijf je vervolgens een half uur tot drie kwartier liggen (zo weinig mogelijk bewegen) en dan word je er weer uitgehaald. Van tevoren maakten ze me al een beetje ongerust door het papierwerk dat ik thuis kreeg gestuurd. Hierin werd gevraagd tot in hoeverre ik claustrofobisch was. Nou ben ik dat gelukkig niet, maar zo wel, wakkerde het papier mijn mogelijke angsten aan, dan waren er meerdere manieren om mij tóch in die buis te krijgen! Bij aankomst in het ziekenhuis bleek de ziekenhuisdame best wel vriendelijk te zijn. De kamer met het scanapparaat zag er netjes uit en bleek geen van de instrumenten te bevatten die ik me had voorgesteld tijdens het lezen van de opgestuurde brief. Ik mocht gaan liggen en er werd mij gevraagd of ik een CD had meegenomen. Dit stond ook in de brief die ik had gekregen en ik had een CD van de gospelgroep ‘Petra’ meegenomen. Ik gaf het aan die vrouw en ze nam hem mee naar een kamertje. Voor ik verder ga moet ik nog even iets meer over mijzelf vertellen. En dat is wel mijn postuur. Ik ben, in de ogen van velen, vrij groot. 1 meter en 94 centimeters. En ik heb een overeenkomende breedte (helaas in meer richtingen dan ik wel zou willen). De betekenis van dit stukje informatie zal snel duidelijk worden. Toen de mevrouw het bedgedeelte waar ik op lag langzaam naar de mond van het witte gevaarte duwde begon ik me af te vragen hoe zeker ik er nou eigenlijk van was dat ik geen last had van claustrofobie. Maar veel tijd om dit te overwegen kreeg ik niet, want mijn deprimerende gedachten werden afgesneden door een steek van pijn in mijn linkerschouder. Ik kon een ‘au!’ niet onderdrukken. Terwijl ik weer uit het apparaat werd geschoven (alleen mijn hoofd zat er nog maar in) hoorde ik de ziekenhuismevrouw zeggen: ‘Hé, hij zit klem’. Dat klopte en ik voelde exact waar. Ik ben nog altijd dankbaar dat die vrouw een andere manier van aanpak heeft dan ik wat betreft dingen die klem zitten. Ik heb dan altijd de neiging om het nog eens te proberen, maar dan met heel wat extra kracht en snelheid! De mevrouw was verbaasd. Dit had ze nog nooit meegemaakt. Tot mijn grote vreugde was ik niet te dik voor het apparaat, maar helaas wel ietsjes te breed. Ik moest mijn armen maar enigszins omhoog draaien op zo’n manier dan mijn schouders bijna mijn wangen konden raken. Dit deed ik en toen paste het wel. Ik werd helemaal doorgeschoven en wachtte af. Ik had geen klokje en moest maar gokken wanneer het half uur of de drie kwartier om zouden zijn. Nog geen vijf seconden later werd ik weer naar buiten getrokken. Door alle consternatie was de ziekenhuismevrouw vergeten om mij een koptelefoon op te zetten. Dan kon ik de CD tenminste nog beluisteren. Ik kreeg amper tijd om mijn schouders te ontspannen toen ik voor de derde keer richting de grote buis werd geduwd. Dit keer met een koptelefoon op mijn hoofd. ‘Blijf goed stil liggen’, riep de mevrouw me nog na; ‘dan zijn we sneller klaar. Terwijl ik lag te wachten totdat het gevaarte zou worden geactiveerd bedacht ik me de overbodigheid van die opmerking. De enige lichaamsdelen die misschien nog in staat waren tot beweging waren mijn tenen. En zelfs die hadden weinig speelruimte. Het uitzicht dat ik had beperkte zich tot het witte plafond van de buis die zich op enkele centimeters boven mijn hoofd bevond. Daar werd ik niet veel wijzer van, dus ik sloot mijn ogen. Het apparaat werd aangezet en produceerde nogal wat decibels die gelukkig door de koptelefoon enigszins werden gedempt. Luide dreunende tonen golfden door de kleine cabine en ik bedacht dat ik geen kant op zou kunnen. Weer kwam de vraag boven omtrent mijn zekerheid van ‘géén claustrofobie’. Stel nou dat het ziekenhuis zou instorten door een verkeerd geplande raket of zo. In deze tijd ben je toch nergens meer zeker van? Deze grote metalen buis zou de impact vast overleven en daarmee ik ook. Mooi! Maar dan? Hoe kom ik er uit? Tot angsten kwam het niet. Ik kan nu opgelucht concluderen dat ik inderdaad niet claustrofobisch ben. Maar in die buis had ik wel tijd om te denken. Ik dacht aan wat er met mij aan de hand was. Een hernia. Een tussenwervelschijf die net niet zit waar hij hoort te zitten en me daarmee nogal wat pijn bezorgt. Een vervelende situatie die ik graag wil oplossen, maar die ik zelf heel moeilijk kán oplossen. Ik ben afhankelijk van medische specialisten en hun aanwijzingen en therapieën. Toen ik in die buis lag wist ik dat ik niets moest doen. Helemaal niets. Ik moest de kriebel in mijn neus nog minstens een half uur negeren en niets doen. Want alleen dan kon de ziekenhuismevrouw wát doen. Ik heb mijn tijd besteed met het luisteren naar de muziek en met bidden. Ik vroeg God waarom ik deze hernia had en ik vroeg God om genezing, maar ik vroeg Hem ook om het zín te geven. Ik vertelde Hem dat ik het niet begreep. En ik vroeg Hem wat ik moest doen. Ik besef nu dat die laatste vraag niet alleen om mijn hernia ging, maar ook om mijn leven. Wat moet ik doen met mijn leven als het niet goed gaat? Welke acties moet ik ondernemen? Ik weet nu dat er nog een mogelijkheid is. Géén actie ondernemen. Soms moet je in een vervelende situatie blijven liggen en geduldig wachten terwijl God Zijn werk met je doet. Dat is pittig en gaat in ieder geval vaak tegen mijn natuur in. Maar Hij moet het werk doen, niet ik. En als ik acties moet ondernemen, zal Hij me wel laten zien wat die acties zijn. Op dit moment zit ik in zo’n rustmoment. Ik weet niet wat de toekomst brengt. Ik wacht nog steeds op de uitslag van de MRI scan en ben erg nieuwsgierig naar wat de doktoren met die informatie willen gaan doen. Tot die tijd wacht ik af. Nog binnen het halve uur werd ik weer naar buiten geschoven. Het was net nadat ik me heilig had voorgenomen nooit meer een sardientje te eten. Ik merkte dat mijn rechterhand volledig gevoelloos was geworden omdat die blijkbaar wat in de knel was gekomen in de buis. Slechts een tintelend gevoel in mijn vingertoppen bevestigde mijn vermoeden dat de arm er toch nog wel degelijk zat. Het duurde twintig minuten voor ik mijn hand weer normaal kon gebruiken. De vriendelijke ziekenhuismevrouw complimenteerde me nog met het gegeven dat ik een ideale patiënt was. Ik had totaal niet bewogen. Ik besloot de opmerkingen die in me opkwamen niet uit te spreken en bedankte haar voor het compliment. Ik ben nog niet zover dat ik alles los kan laten, maar ik werk er aan om God meer touwtjes van mijn leven in handen te geven. Mijn doel is het zingen van het volgende lied. Niet alleen de woorden, maar de betekenis. Ik wil gemeend de woorden van Opwekking 377 kunnen zingen. Ik zing het nu als een gebed en hopelijk ooit als een getuigenis. Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand; moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land. Leer mij volgen zonder vragen; Vader, wat Gij doet is goed! Leer mij slechts het heden dragen met een rustig, kalme moed! Heer, ik wil uw liefde loven, al begrijpt mijn ziel U niet. Zalig hij, die durft geloven, ook wanneer het oog niet ziet. Schijnen mij uw wegen duister, zie, ik vraag U niet: waarom? Eenmaal zie ik al uw luister als ik in de hemel kom! Laat mij niet mijn lot beslissen: zo ik mocht, ik durfde niet. Ach, hoe zou ik mij vergissen, als Gij mij de keuze liet! Wil mij als een kind behand'len, dat alleen de weg niet vindt: neem mijn hand in uwe handen en geleid mij als een kind. Waar de weg mij brenge moge, aan des Vaders trouwe hand, loop ik met gesloten ogen naar het onbekende land. |
|||||
|