| |||||
Oma Kohnstamm 'Ik vind het allemaal prima,' antwoordde een oudere vrouw, waarna ze met moeite een grote plastictas van C&A in het bagagerek probeerde te krijgen. 'Het kan er toch niet vanaf vallen hè,' sprak de ander. 'Zullen we hier maar gaan zitten, Mien?' 'Coba, ga jij nu maar bij het raam zitten.' 'Wil jij niet liever bij het raam zitten?' 'Nee, hoor ik zit net zo lief aan de kant van het pad.' En zo zaten even later twee aardige oude dametjes tegenover mij in de trein gezellig met elkaar te keuvelen. Zo te zien waren ze samen een dagje uit geweest en hadden genoten van hun NS-kortingskaart als 65+. Ze hadden zichtbaar veel plezier. Ze praatten honderduit. Het was alsof ze elkaar alle nieuwtjes die ze maar konden bedenken nog vlug moesten vertellen. Ik deed alsof ik verdiept was in mijn studieboek, waarvan ik het laatste halfuur al geen bladzijde meer had omgeslagen. Het wilde mij niet lukken me te concentreren op de letters voor mijn ogen. Ik werd op de een of andere manier telkens geboeid door de gesprekken van de beide dametjes Ik lette op hun uiterlijk en probeerde iets te gissen over hun achtergrond. Ze hadden beiden een fors aangezette neus. Ze droegen beiden een bril. Zouden het twee zussen zijn die aan het shoppen waren geweest in Utrecht of helemaal in Amsterdam? Misschien was het wel hun jaarlijks uitstapje. Zouden deze vrouwtjes dat vaker doen? Zo eens in de maand misschien wel. Of misschien waren ze beiden wel weduwe en hadden ze zo wat aanspraak aan elkaar? Toch eens onopvallend opletten of ze ook een ring droegen. Voor ik daartoe echter de gelegenheid kreeg werd mij door de dame, die Mien genoemd werd, een rolletje pepermunt voorgehouden met de vraag: 'Wilt u misschien ook een pepermuntje?' Verbaasd over zoveel medemenselijkheid in een onpersoonlijke trein nam ik er haastig eentje en mompelde iets als 'Dank u wel! Haar buurvrouw Coba leek mij het meest bijdehand te zijn. Telkens als er even een stilte viel dan nam zij de gelegenheid waar om een nieuw onderwerp aan te snijden, zodat ze voorlopig vooruit konden. 'Wat vliegt de tijd toch hè, Mien, we zitten nu al zeker meer dan drie kwartier in de trein.’ Ondertussen probeerde ik te gissen waar ze ingestapt moesten zijn. Er waren toch behoorlijke verschillen tussen die twee, zo zag ik na een poosje nauwkeurig observeren. Mien had een klein wratje iets onder haar linker oorlel. En Coba had een leesgedeelte in haar bril. Je zag het elke keer als ze haar hoofd iets omhoog hief. Iets dat ze regelmatig deed als haar buurvrouw haar iets nadrukkelijk vertelde. Het leek alsof ze haar dan recht in de ogen wilde kijken, alsof ze wilde controleren aan haar blik of het wel waar was. Toen me dat opviel ging ik er des te nadrukkelijker op letten en vroeg mij af of de vrouw reden zou hebben om te denken dat de ander niet de waarheid zou spreken. Of kwam het omdat zij mogelijk snel wantrouwend uitgevallen was? Ik legde mijn psychologieboek terzijde. Ik kon er geen aandacht meer voor opbrengen. Het was nu tijd om het geleerde uit mijn psychologieboek aan de praktijk van elke dag te toetsen. En daarvoor kreeg ik nu heerlijk onopvallend de kans. Tenminste, dat hoopte ik. Coba kreeg blijkbaar in de gaten dat ik wat mee zat te luisteren en dat ik mijn psychologieboek dichtgeslagen had. 'Zo, uitgeleerd?' Het was maar een korte opmerking of vraag, waarbij van mij kennelijk verwacht werd, dat ik nu zou reageren. Nou heb ik nooit de gave gehad om zomaar snel te kunnen antwoorden. Door zoiets onverwachts ben ik even overrompeld en weet ik niet goed hoe ik moet reageren. Nou heb ik wel eens gehoord, dat dat bij veel mensen schijnt voor te komen. Maar toch vind ik het vervelend. Nu heb ik ooit eens gelezen, dat je in zo'n geval maar het beste kunt reageren door na te vragen, waardoor je tijd wint om na te denken. Iets wat ik in dit geval dan ook deed. Ik reageerde dan ook met: 'Hoe bedoelt u?' 'Nou,' zei het vrouwtje, wijzend op mijn dichtgeslagen boek, ‘ik vermoed, dat u student bent.' Laat het nu zo zijn dat ik een vreselijke hekel heb aan al die mensen die je zonder dat ze je kennen of reden daartoe hebben, proberen uit te horen. En plotseling besloot ik om de oude dametjes maar iets wijs te maken. Wat kon het ook schelen. Ik zou hen waarschijnlijk toch nooit terugzien. Ik ging wat rechtop zitten en zei: 'Helaas, dat hebt u mis! Waarom dacht u dat eigenlijk?' 'Wel,' zei Coba, ‘ u zat in een psychologieboek te studeren, dacht ik, zo te zien. En op vrijdagmiddag zit de trein meestal vol met studenten.' Ik voelde me een beetje onzekerder worden toen ik zei: 'Nee, ik werk al, laat eens kijken, ruim drie jaar al weer, voor een uitgeverij die wetenschappelijke boeken uitgeeft.' 'Zo, zo,' zei Mien, die blijkbaar ook interesse kreeg in onze conversatie. 'Als u psychologieboeken lezen moet voor uw baas, dan kent u zeker ook wel de naam van de bekende psycholoog Kohnstamm?' Ik had niet gedacht dat de vrouwtjes ook maar iets van psychologie zouden afweten. Ik was dan ook zeer verbaasd toen Mien haar grote bruine leren tas openmaakte en er een oude groezelige foto uithaalde. Ze hield hem mij triomfantelijk voor de neus en sprak: 'Kijk, die man daar in het midden met dat donkere colbertje, dat is hem, dat is mijn broer en die ernaast staat, is mijn zus die hier naast me zit.' ‘Dat je die oude foto altijd nog in je tas hebt zitten,' zei haar zus. Ons gesprek werd plotseling afgebroken, door de komst van de conducteur. 'Graag uw plaatsbewijzen, dames en heer,' sprak hij. De dames lieten tegelijk hun kaartjes zien en vertelden, dat ze vandaag een dagje gratis reizen konden. 'Denkt u erom dames, u moet in Zwolle overstappen naar Wezep, dat is de eerste keer als de trein uit Zwolle stopt.’ Ik haalde mijn studenten OV-jaarkaart tevoorschijn en hield hem de conducteur voor. 'Ik zie, dat uw studentenkaart nog tot 15 juli geldig is, meneer en dan kunt u er in de vakantie met korting op reizen. Wilt u daar rekening mee houden?' Het rechter vrouwtje, dat blijkbaar een pienter persoontje was zei: 'Maar hebt u dan wel de juiste kaart meneer?' Ik hield het niet meer; ik pakte snel mijn spullen en liep naar het halletje. Gelukkig, we waren bij station Zwolle. Ik zocht de trein naar Wezep en vond een plekje helemaal achterin en hoopte niemand meer te zien. Thuisgekomen vertelde mijn moeder mij alle nieuwtjes van de afgelopen twee weken. En ik vertelde op mijn beurt wat ik in de afgelopen weken gedaan had. De koffie met appelgebak smaakte voortreffelijk en ik voelde me weer helemaal thuis, totdat mijn moeder ineens zei: ‘O ja, we hebben deze week een nieuwe buurvrouw gekregen, ene mevrouw Mien Kohnstamm of zo. Ik heb haar voor morgenvroeg op de koffie gevraagd. Kun jij ook gelijk eens zeggen wat je van de nieuwe buurvrouw vindt.' |
|||||
|