| |||||
"Nee, ik wíl niet!" Boos stond Machla voor haar vader. Ze keek naar de grond, want als ze boos was, mocht ze hem niet aankijken. Ze was immers onder zijn gezag geplaatst, en volgens de Thora moest ze haar vader en moeder eren. Maar ze was wel boos. Haar vader had haar net verteld dat ze de bijvrouw zou worden van een Leviet, een man die zeker 2x haar leeftijd was... "Abba, alstublieft..." Haar vader, Achiram, schudde vertwijfeld zijn hoofd. "Meisje, het kan nu eenmaal niet anders, en je bent al bijna 15! Het is hoog tijd dat je trouwt. En ik denk dat deze Leviet Itamar wel een goede man voor je is. Hij lijkt mij wel iemand die jouw buien aankan. Ja,ja, ik had je ook liever aan iemand gegeven die wat jonger was, en voor wie je de eerste vrouw zou zijn. Maar, mijn dochter, ik heb geen keus. Trouwens, Itamars vrouw is onvruchtbaar. Misschien kan jij hem kinderen schenken." Machla had tranen in haar ogen, maar ze wist dat verder discussieren geen zin had. Haar vader was uiteindelijk het hoofd van het gezin, en hij had het voor het zeggen. En ze wist heel goed dat haar vader gelijk had. Omdat haar zus nog steeds geen zonen had gebaard terwijl zij al 10 jaar getrouwd was, stond zij niet hoog aangeschreven bij de mannen. En ze wist ook dat ze niet knap was. Dat was ook een van de redenen waarom er geen mannen om haar hand kwamen vragen. Een bijvrouw…Dat was niet waar ze als meisje over had gedroomd, maar ja, ze had niet veel keus… Misschien kon ze maar beter proberen om er het beste van te maken. En als God het wilde, zou ze snel een zoon krijgen. Anderhalf jaar later “Abba, het eten is klaar!” Machla pakte een doek en een bak water om haar vaders voeten te wassen. Hoe vaak had ze dat al wel niet gedaan de afgelopen vier maanden? Zou Itamar nog boos zijn? Was zij eigelijk nog boos op Itamar? Als klein kind was ze heel opstandig geweest. Haar moeder had haar geleerd dat het beter was om weg te lopen dan om te ontploffen. Helemaal als er mannen bij waren. Mannen waren immers boven haar geplaatst… Moeder…, ja, ze verlangde weer naar haar moeder. Maar die was al twee jaar geleden gestorven. Intussen was Achiram binnengekomen. Hij vroeg tijdens dat zij z’n voeten waste: “Heb je nog wat gehoord van Itamar?” Machla schudde haar hoofd. Nee, ze had wel laten weten dat ze weer terug naar haar vader in Bethlehem zou gaan. Dus hij wist waar hij was. Achiram sprak een zegen uit over het eten. Bij de eerste hap die Machla in haar mond wilde stoppen hoorde ze een bekende stem buiten roepen: “Machla, ben jij daar?” Bijna verslikte Machla zich: Da’s Itamar! Ze keek Achiram aan. “Ja, ga maar naar hem toe en nodig hem maar uit voor het eten.” Machla liep naar de deur, daar zag ze Itamar en z’n knecht. Ze hadden twee ezels bij zich. Itamar liep op haar toe en vroeg: “Machla, m’n vrouw, ga weer met me mee naar huis!” Ze keek naar hem op. Voordat ze kon antwoorden was Achiram al bij de deur: “Itamar, wat fijn je weer te zien! Kom toch binnen, kom toch binnen! Er is genoeg eten, ook voor jou, kom en geniet!” Itamar ging mee naar binnen om mee te eten. Machla dacht na over Itamars vraag. Eigenlijk had ze geen keus. Een vrouw alleen of een gescheiden vrouw had een heel moeilijk bestaan. Ze zou moeten gaan bedelen. Zich bij de schare weduwen en wezen moeten scharen zodra haar vader het genoeg vond, of als hij kwam te overlijden. Waar hadden ze ookalweer ruzie over gehad? Ja, hij was boos geweest omdat ze nog steeds niet zwanger was. Hij had haar over dezelfde kam geschoren als haar zus. Dat kwam hard aan! Wat was ze boos geweest! Nu, als ze er nu aan terug dacht, werd ze alleen maar verdrietig. Natuurlijk wilde ze graag Itamar en zichzelf een zoon geven. Maar dat kon Adonai toch alleen? Itamar was verder vriendelijk voor haar geweest. Over het algemeen kon ze haar man wel respecteren. En ook zijn eerste vrouw was niet gemeen of zo. Itamar had ook eigenlijk niet gevraagd of ze mee terug ging, het was meer een stelling. Het was voor iedereen duidelijk dat zij uiteindelijk weer naar Itamar terug zou gaan. Ook voor haar, dat was immers haar plaats nu. Drie dagen bleef Itamar bij Achiram te gast. Hij at en dronk en bleef overnachten. Op de vierde dag vroeg in de morgen vroeg hij de vraag weer aan Machla: “Machla, m’n vrouw, ga weer met me mee naar huis!” Machla knikte. Tja, dat moest ze Itamar wel nageven, Itamar had haar nooit als tweederangs vrouw behandeld. Hij noemde haar regelmatig “m’n vrouw” en niet “m’n bijvrouw”. Toen ze zich klaar maakten om te vertrekken zei Achiram tegen Itamar: “Eet eerst nog wat om krachten op te doen voor de reis.” Samen zetten zij zich aan de maaltijd. Daarna zei Achiram tegen Itamar: “Blijf nog een nacht hier, gun jezelf dat genoegen!” Itamar wilde eerst toch gaan, maar Achiram drong zo aan, dat hij bleef overnachten. Toen hij op de morgen van de vijfde dag wilde vertrekken, zei zijn schoonvader: “Eet toch eerst wat en wacht tot de zon over haar hoogste punt is!” Itamar liet zich weer overhalen, en weer aten ze samen. Na de maaltijd maakten ze opnieuw aanstalten om weg te gaan. Achiram wilde de tijd rekken dat Itamar en Machla bij hem waren. Als zij weg waren werd het weer zo eenzaam. Hij was gewend geraakt aan Machla om hem heen, de laatste vier maanden. Achiram zei tegen Itamar: “Het is al laat op de dag. Blijf toch hier slapen. Kijk maar, de zon begint al te dalen. Blijf nog een nacht hier, gun jezelf toch dat genoegen. Dan kunnen jullie morgenvroeg voor dag en dauw vertrekken.” Machla keek naar Itamar. Ze zag dat hij boos werd, dus zei ze tegen haar vader: “Abba, het is tijd voor ons om naar huis te gaan. Laat ons gaan.” Itamar zei terwijl hij de ezels zadelde: “Machla heeft juist gesproken, we gaan. Achiram, bedankt voor de gastvrijheid!” Ze namen afscheid en gingen op weg. Toen ze ter hoogte van Jebus waren, stond de zon al zo laag dat de knecht tegen Itamar zei: “Daar ligt de stad van de Jebusieten. Zouden we er niet goed aan doen om daar voor vannacht onderdak te zoeken?” Itamar antwoordde: “Nee, we gaan geen stad vol vreemden binnen die niet tot het volk van Israël behoren. We kunnen beter doorgaan naar Gibea, en misschien halen we zelfs Rama nog. Dan kunnen we in een van die plaatsen overnachten.” Ze liepen dus de stad voorbij en gingen verder. Juist bij zonsondergang kwamen ze bij Gibea, in het gebied van Benjamin. Ze gingen de stad binnen om er de nacht door te brengen. Op het stadsplein hield Itamar halt, maar er was niemand die hen uitnodigde om bij hem thuis te overnachten. Machla huiverde. Ze had een vreemd voorgevoel. Ze hoopte niet dat ze de nacht hier op dit stadsplein door hoefde te brengen. Maar zelfs dan, ze hoefde niet bang te zijn, Itamar en de knecht waren er immers toch ook? Na een tijdje kwam er een oude man aan, die juist terugkwam van zijn werk op het land. Hij was afkomstig uit Efraïm, en woonde als vreemdeling in Gibea: de inwonders zelf waren Benjaminieten. Toen hij de reizigers op het stadsplein zag staan stelde hij zichzelf voor als Eran. Hij vroeg: “Waar gaat u naar toe? Waar komt u vandaan?” Itamar antwoordde Eran: “Wij zijn op weg van Bethlehem in Juda naar onze woonplaats diep in het bergland van Efraïm, waar ik vandaan kom. Ik ben in Bethlehem geweest en nu ben ik op weg naar huis. Maar niemand biedt me onderdak. We hebben zelf alles bij ons, heer: stro en voer voor onze ezels, en ook voedsel en wijn voor mezelf en voor mijn vrouw hier en mijn knecht.” Eran antwoordde: “Bij mij bent u welkom, maar ik sta erop dat u mij laat zorgen voor alles wat u nodig hebt. Breng in elk geval niet hier op het plein de nacht door.” Machla zag, dat hij schichtig om zich heen keek toen hij die laatste zin zei. Ze huiverde opnieuw. “Dank u wel Adonai, dat we ergens binnen kunnen overnachten.” Bad ze stilletjes. Eran was een vriendelijke oude man. Hij deed haar een beetje aan haar opa denken. Maar die was al heel lang geleden overleden. Hoe oud zou deze man zijn? Dat vroeg ze zich af terwijl hij haar voeten waste. Aan tafel zat ook zijn dochter. Ze was een jaar of twaalf, en heel mooi. Machla begreep dat zijn dochter binnenkort zou gaan trouwen. Ze glimlachte naar het meisje. Die keek heel verlegen weg. Machla genoot van het eten. Na zo’n reis was het extra lekker. Misschien zou het allemaal dan toch wel goedkomen… Terwijl ze aan tafel zaten hoorden ze wat rumoer van buiten komen. Machla keek naar Eran en zag dat hij bleek werd. Hij trilde meer dan een paar minuten geleden, dus het was van iets anders dan van ouderdom. Wat was er aan de hand, dat Eran zo van slag was? Er werd op de deur gebonsd en geroepen: “Laat die gast van u naar buiten komen, we willen hem nemen!” Eran sloot even zijn ogen en zuchtte: “Daar was ik al bang voor…” Hij ging naar buiten en Machla hoorde hem zeggen: “Mensen, bega toch geen schanddaad! Zoiets kunt u niet doen: deze man is bij mij te gast! Ik heb hier mijn dochter, die nog maagd is, en de bijvrouw van mijn gast; laat me die naar buiten sturen. Neem hen maar en doe met hen wat u wilt, maar doe deze man hier zoiets schandelijks niet aan!” Machla verslikte zich in een dadel. Wát had Eran gezegd??? Moest zij naar buiten??? Verschrikt keek ze naar Itamar. Itamar liep naar haar toe en fluisterde in haar oor: “Ga maar, anders breken ze het hele huis af en onteren ze ons allemaal. Ga, doe het voor dit meisje” zei hij terwijl hij naar de bange dochter van Eran knikte. “Laat zij nog gewoon kunnen trouwen. Ik zal je niet verstoten door deze nacht.” Machla voelde dat ze zachtjes maar stevig door Itamar naar buiten werd geduwd. Daarna ging de deur dicht. Ze hoorde geschreeuw en gejoel om haar heen, een man pakte haar borst vast: “Ha jongens, moet je voelen, die is lekker zacht!” Machla probeerde zich nog wat te verzetten, en keek omhoog: “Adonai, waarom?! Waarom wordt ik, net als een offerdier uitgekozen om dit te ondergaan? Waarom ik en niet iemand anders?” Tranen kwamen omhoog. Ze kon de mannen niet langer meer van zich afhouden. Het was afschuwelijk. Eerst een best lange reis waar ze moe van was, en nu mocht ze niet eens slapen. Sterker nog, mannen deden met haar wat ze wilden, ze kon er niets tegen doen. De tel was ze allang kwijt. Volgens haar was elke man uit Gibea al in haar geweest…Ze voelde zich vernederd. Zou ze nu überhaupt ooit nog kinderen kunnen krijgen? Alles deed zeer, wat die mannen allemaal wel niet gedaan hadden…. Vreselijk… De laatste twee mannen liepen net lachend weg, haar achter laten op het stadsplein. Ze zag dat het een beetje licht begon te worden. Nog maar een paar uur geleden dacht ze dat alles nog wel goed zou komen. Nu vroeg ze zich af of het ooit nog wel goed zou komen. Weg, weg hier van die vreselijke plaats! Ze moest proberen naar Itamar te komen. Zou ze hen hebben gered van die vreselijke mensen? Of zou het hele huis alsnog verwoest zijn? Toen Machla overeind kwam, schoot een pijnscheut door haar heen. “Ben ik nog wel heel?” vroeg ze zich vertwijfeld af. Eerst de weg terug vinden naar Erans huis. Hier naar rechts, daar naar links… Ja, nog een paar stappen, daar was het huis, Itamar. “Adonai, ik ben onrein, zo onrein. Adonai, ik voel me zo slecht, zo vuil en zo ziek… Adonai, wees bij mij alstublieft, wees genadig…” Bij de drempel van Erans huis zakte ze in elkaar. Itamar had die nacht niet veel geslapen. Had hij er goed aan gedaan? Had hij niet beter een gevecht met die mannen aan kunnen gaan? Nee, hij had geen schijn van kans gehad… Mocht hij zijn vrouw, ook al was het maar een bijvrouw, zomaar de straat op duwen? Hij vroeg zich af hoe het met Machla was. Hij zou haar goed behandelen, hij zou haar niet wegsturen. Net zoals hij gisteren aan haar had beloofd. Waar zou ze zijn? Bij de eerste zonnestralen stond Itamar op en opende de deur. Daar zag hij Machla liggen, haar handen uitgestrekt naar de drempel. “Sta maar op Machla, kom, we vertrekken van deze vreselijke plaats.” Maar er kwam geen antwoord. Itamar knielde neer bij Machla. Hij schrok toen hij zag hoe erg ze was toegetakeld. Hij legde z’n vinger in haar hals: geen polsslag meer… Itamar tilde het lichaam van Machla op de ezel. Boos was hij, en niet zo’n beetje ook. Bij zijn thuiskomst nam hij een mes, en sneed het lichaam van z’n bijvrouw in twaalf stukken. Van dichtbij zag hij pas goed hoe erg ze was toegetakeld. Tranen van woedde en verdriet brandden in zijn ogen: “Machla….” Naar elk stamgebied van Israël stuurde hij een stuk van het lichaam van Machla. Iedereen die het zag zei: “Zoiets is nog nooit gebeurd! Nog nooit hebben we in Israël zoiets meegemaakt, vanaf de uittocht uit Egypte tot op de dag van vandaag. Dit kunnen we niet toestaan. We moeten ons beraden en besluiten wat we zullen doen!” Er kwam een volksvergadering en de Benjaminieten werden streng gestraft voor wat ze hadden gedaan... De andere stammen van Israël gingen de strijd aan met de Benjaminieten, er vielen veel slachtoffers, ook aan de kant van Israël. Vijfentwintigduizend strijdbare Benjaminieten sneuvelden. Slechts zeshonderd soldaten uit de stam Benjamin wisten te ontkomen. Alle dorpen en steden werden platgebrand, en elk levend wezen gedood. |
|||||
|