| |||||
Mattias zag de voorganger zitten in de campingstoel, met een boek op zijn schoot. De vogels floten in de bomen en uit het struikgewas kwam een nieuwsgierig konijntje, dat op zijn achterpoten ging staan en de geur van de indringer in zijn op probeerde te nemen. De vredigheid van het tafereel deed Mattias goed. Voor hij wist wat hem overkwam, werd hij meegenomen in een vlucht, maar net voordat zijn zwakke maag het zou opgeven, stond hij met een ruk stil en keek naar een strijdgewoel, dat zich voor hem afspeelde. Een hand die over zijn schouder stak, wees met een vinger naar rechts. "Michaël, help me!" riep een witte gedaante, die met een blinkend zwaard zich verzette tegen drie zwarte wezentjes, die gehuld werden in rook- en zwaveldampen. Een groot wit voorwerp vloog met grote snelheid langs Mattias heen, waarbij hij de windvlaag ervan kon voelen, toen het langs hem streek. Het bleek een grote engel te zijn, die recht op zijn medestrijder afvloog en de drie gedrochten attackeerde. De wezentjes konden niets anders doen dan een veilig heenkomen zoeken. "Michaël, waar is onze gebedsdekking?" vroeg de engel die eerder gesproken had. "Seralja, we zullen moeten volhouden,"antwoordde Michaël ontwijkend, terwijl hij een aanval van rechts pareerde en het aankomende wezentje in rook op zag gaan. Toen hij de tijd had om op adem te komen, vervolgde hij hoopvoller, "maar er komt hulp uit onverwachte hoek. Wilbert Tentenmaecker heeft een groepje bidders op de knieën gekregen," legde Michaël rustig uit. "Kom," hij wees in de richting van een gevecht van een kleinere engel, die het opnam tegen vier dikke demonen, die hem uitdaagden, bespotten en treiterden. De twee engelen zoefden hun collega tegemoet en namen het op tegen de zwarte lelijke wezens. "Maar Mattias dan?" vroeg Seralja, toen hij even daarvoor een demon een duw naar achteren gegeven had. "Mattias?" vroeg Michaël met een treurig gezicht, terwijl hij de stinkende adem inzoog van het wezen dat hem ongenadig zat te beschimpen. Hij keek Seralja met een strak gezicht aan. "De Heilige heeft grote verwachtingen van hem. Wilbert is ook voor hem aan het bidden." Voordat Mattias ook maar iets kon bevatten wat er hier gebeurde, werd hij al weer meegenomen naar een andere plek. Dit keer hoefde de hand hem niet op de handeling te wijzen, want hij herkende de gewraakte witte enveloppe meteen, die werd besnuffeld door een zwart domkijkend schaap. Hoe kwam de enveloppe daar terecht, vroeg Mattias zich af, maar tijd om over deze vraag na te denken, kreeg hij niet, want als een film werd de handeling voor zijn ogen afgespeeld. Met een schok werd hij wakker en keek hij oog in oog met een wild konijn, dat op zijn achterpootjes stond. Toen het dier de beweging opmerkte, verdween het met één hop in het struikgewas. Mattias hoorde de vogels in de bomen en ervoer de rust van deze plaats. Wat voor een droom was dit geweest, vroeg hij zich af en hij had niet door dat het boek op zijn schoot met een plof op de grond schoot. Wilbert, dat was lang geleden, mijmerde Mattias. En een glimlach bij de herinnering aan gouden dagen gleed over zijn gezicht. |
|||||
|