| |||||
Ze sliep diep. Erg diep. Het duurde dan ook lang totdat het tot haar doordrong dat de telefoon nu al een behoorlijke tijd over ging. Moeizaam tilde ze haar hoofd op om tussen de spleetjes van haar oogleden door naar de wekkerradio te kijken, die op het nachtkastje stond. Zes uur dertig. Wat een tijd. ‘Jos, ga jij even…’ murmelde ze. Maar er kwam geen reactie. Normaal had hij er toch minder moeite mee om wakker te worden dan zij. ‘Jos!’ kreunde ze. Ze draaide zich om in de richting van de helft van het bed waar Jos normaal lag. Maar het dekbed was al opengeslagen. Jos was er al uit. Ze draaide zich nog een keer om en trok haar benen omhoog, om een zo warm mogelijk plekje te houden in het lekkere bed. De telefoon stopte met rinkelen. Ze wist niet zeker of Jos hem nou had opgenomen of dat hij te laat was geweest. Eigenlijk kon het haar niet zoveel schelen. Ze had nu al voor de zoveelste achtereenvolgende nacht ontzettend slecht geslapen, en het begon haar aardig op te breken. Een lekker warm bed leek voor haar op dat moment oneindig veel belangrijker dan een telefoon. Toch won de telefoon het. Weer ging hij over, vijf keer, tien keer, vijftien keer, het leek of er geen eind aan kwam. Met een ruk ging ze rechtop zitten en sloeg haar benen over de rand van het bed. De vloerbedekking voelde koud aan, en deed een rilling door haar heen trekken. Ze trok haar sloffen aan. Ze hoorde vaag hoe de regen tegen het slaapkamerraam sloeg. Wankelend slofte ze naar de deur. De combinatie van haar slaperige bewustzijn en het monotone elektronische belgerinkel zorgde er voor dat ze nauwelijks kon nadenken. Zonder te kiezen of ze de telefoon beneden in de kamer of boven op zolder zou opnemen, strompelde ze al de houten zoldertrap op. Toen ze halverwege de trap was, stopte het gerinkel weer. Maar voordat ze de tijd had om te bedenken hoe oneerlijk het was om op deze manier uit bed gedwongen te worden, begon het wéér opnieuw. Ze werd al behoorlijk chagrijnig. ‘Jos!’ riep ze nog eens, met een nauwelijks ingehouden boze ondertoon. Maar op de grote open zolder was niemand. Ze plofte op de bureaustoel neer en nam de telefoon op, die naast de computer stond. Haar slaapgebrek deed haar de normale gang van zaken bij een telefoongesprek vergeten, zodat ze vergat haar naam of iets anders te zeggen. Het was even stil, op de regen na, die op het dak van de zolder kletterde. ‘Jitty?’ vroeg een zachte mannenstem aan de andere kant. ‘Jitty, zeg iets, alsjeblieft.’ De boosheid die ze zojuist nog had gevoeld, sloeg om in verwarring. De stem die ze hoorde was van Jos. Ze had hem wel op zolder verwacht, met de telefoon in zijn hand, maar zeker niet aan de andere kant van de lijn. Ze begreep het niet. Het maakte haar bang. Ze kon nauwelijks een woord uitbrengen. ‘Jos?’ kwam er bijna onhoorbaar achter uit haar keel. ‘Ik heb hem gezien.’ ging hij verder. ‘Die man. Die man uit jouw droom. Ik kan het haast niet geloven, maar je had dus toch gelijk. Ik...’ Hij stopte even, een stilte van hooguit vijf seconden, die een uur leek te duren. ‘Ik wou dat het niet waar was. Ik ben bang. Maar ik heb niet veel tijd. Jitty, luister.’ Ze luisterde. Door de ongerustheid in de stem van haar echtgenoot werd ze bliksemsnel uit haar slaperige bewustzijn getild. Ze voelde haar hart in haar keel nu sneller gaan kloppen. Jos praatte vlug. ‘Probeer vandaag zoveel mogelijk thuis te blijven. Ik zal je bellen als het kan. Meer kan ik niet zeggen.’ ‘Waar ben je, waar ben je.’ zei Jitty snel. Ze vocht tegen haar tranen. ‘Ik mag verder niks zeggen. Ik hoop dat ik je straks weer spreek, ik hou van je. Bid voor me.’ Hij verbrak de verbinding nogal abrupt. Het duurde even voordat Jitty de hoorn van haar oor haalde. Het zachte ‘tuut-tuut’ van de verbroken verbinding leek een hypnotiserend effect op haar te hebben. Uiteindelijk legde ze zachtjes de hoorn neer. Ze legde haar hoofd in haar handen, sloot haar ogen, en begon te snikken. Ze waren nu een kleine anderhalf jaar getrouwd. Vijf maanden na hun huwelijk gingen ze drie weken op vakantie naar een idyllisch dorpje in Sauerland, nu een jaar geleden. Het voelde als een tweede huwelijksreis, zo verliefd waren ze op elkaar. Ze hadden het heerlijk in hun knusse huisje, verscholen tussen de sparren. Jitty noemde het huisje systematisch hun ‘cottage’, hoewel Jos dat geen geschikte term vond voor een Duits huisje. Maar er huisde een stukje internationale gezelligheid, dat hen terugbracht in de roes van hun wittebroodsweken. Hoewel de zomer al een tijdje voorbij was, en het najaar al duidelijk weerspiegelde in de hopen felgekleurde bladeren, hadden Jitty en Jos in het begin van hun vakantie veel geluk met het weer. Op één enkele druilerige, miezerige dag na, konden ze ieder dag lekker naar buiten. De lucht, die warm aanvoelde voor in de herfst, was gevuld met grote wolken die met regelmaat gaten lieten vallen om de verwarmende zonnestralen door te laten. Ze fietsten heel wat af met zijn tweeën, door het in herfstkleuren getooide heuvellandschap met af en toe een flink steile helling. Jos kon het meestal niet laten om als eerste boven aan de top te zijn, maar dat vond Jitty niet erg. Ze waren zo intens gelukkig met elkaar. Hand in hand fietsend en genietend van de wonderlijke natuurpracht vergaten ze alle andere dingen om zich heen. Aan het begin van de derde week sloeg het weer om. De avond tevoren hadden ze nog lang met hun jas aan buiten gezeten, terwijl de wolkenflarden boven hen zich steeds sneller voortbewogen. Ze waren laat naar bed gegaan. Maar vroeg in de ochtend werden ze gewekt door een felle donderslag. Jos keek met slaperige ogen op zijn horloge. Zes uur dertig. Veel te vroeg om tijdens je vakantie wakker gemaakt te worden. Er volgden nog enkele lichtflitsen en donkere knallen. De regen sloeg tegen het kleine op een kier staande raampje van de slaapkamer. Druppels spatten tussen het spleetje door op de vensterbank. Jitty was nu ook wakker, en keek toe hoe Jos het raampje helemaal sloot. Dit had weinig effect op het lawaai van de regen en de donderslagen in de verte, maar het bleef binnen tenminste droog. Ze kropen tegen elkaar aan, en probeerden nog wat te slapen. Maar het was voor beiden een onrustige slaap, vol dromen. Toen Jos anderhalf uur later rechtop ging zitten om zijn horloge te zoeken, was Jitty er al uit. Ze kwam net uit de kleine badkamer die aan hun slaapkamer grensde. Haar haar zat erg in de war. Het was een grappig gezicht, maar Jos kon er op dat moment niet om lachen. Haar gezicht keek angstig. ‘Ik heb zo vreselijk gedroomd.’ zei ze, met iets van een trilling in haar stem. ‘Echt heel naar. Het leek zo echt, heel erg echt. Ik was ontzettend bang.’ Ze ging naast Jos op het bed zitten. Jos pakte haar hand vast en kneep erin. Zo bleven ze even stil zitten. Buiten hoorden ze het nog zachtjes regenen. Terwijl ze probeerden gezellig te ontbijten, vertelde Jitty alles wat ze nog wist van haar droom. De droom op zich was al eng, maar het feit dat Jos bijna precies hetzelfde had gedroomd, maakte het ronduit beangstigend. In de droom kwam een duistere wolk langzaam op hen af, die hen in een bepaalde richting leek te duwen. Een telkens terugkerend element in de droom van Jitty was een man met een soort regenjas aan, die haar van een afstandje met oplichtende ogen in de gaten hield. Ze zag hem nu nog voor zich, als ze haar ogen sloot. Ze ruimden de ontbijttafel af. Nu ze een tijdje wakker waren, leek het allemaal niet meer zo concreet, maar op de achtergrond bleef toch dat hardnekkige angstige gevoel. Die laatste week van hun vakantie genoten ze minder. Behalve het weer, dat nu typisch herfst was, bleven ook de onrustige nachten met flarden van nare dromen. Ze vonden het eigenlijk niet erg toen de derde week voorbij was, en ze weer over de Duitse autobaan naar huis reden. Net voor de Nederlandse grens gingen ze nog even tanken. Terwijl Jos ging betalen, rende Jitty om de plassen heen door de regen naar de toiletten aan de achterkant van het gebouw. Toen ze weer terug naar de auto wilde lopen, stokte haar adem in haar keel. Op nauwelijks vijftig meter afstand zag ze een man in hun auto gluren. Een man met een vreemde regenjas aan. In een reflex gaf ze zo’n harde gil, dat de man schrok en haar met lichtende ogen heel even aankeek. Toen draaide hij zich om en liep snel weg. Jos hoorde Jitty gillen en rende naar buiten. Wat is er, wat is er?’ vroeg hij, terwijl hij haar vastpakte. ‘Daar! Bij onze auto! Die man uit mijn droom!’ riep Jitty. Maar er was niemand te zien. Jitty wees nog in de richting waarin ze de man had zien weglopen, maar hij leek in de lucht opgelost. Dat was nu precies een jaar geleden. De dromen waren ze inmiddels weer een beetje vergeten, en de goede herinneringen aan de vakantie in de Duitse ‘cottage’ hadden het minder leuke slot van hun huwelijksreis naar de achtergrond gedrongen. Tot vorige week. Tijdens een stormachtige herfstnacht was Jitty weer gaan dromen over die onbekende man in de regenjas. Maar dit keer had ze het niet aan Jos verteld. Op de één of andere manier schaamde ze zich er een beetje voor. Ze wilde zich niet aanstellen. Toch had Jitty die hele verdere week erg slecht geslapen, en de concrete herinnering aan de duistere droom en de man met de lichtende ogen werd steeds meer naar boven gehaald. En nu werd het ineens harde werkelijkheid. Het telefoongesprek met Jos leek het begin te zijn van een nachtmerrie die realiteit geworden was. Met haar hoofd in haar handen zat Jitty nog steeds trillend op de bureaustoel te snikken. Ze was radeloos. Ze wilde zo graag wakker worden en merken dat het allemaal niet echt was. Maar het lukte niet. Ze wist niet hoe lang ze nou al zo zat. De regendruppels op het dak bleven maar vallen. Ze was moe, zo ontzettend moe. Toen deed ze een poging om op te staan. Ze struikelde over haar ene slof, die half was uitgegaan. Ze wist niet goed wat ze moest doen. Ze wilde nadenken, maar dat lukte niet. Toen ze de laatste tree van de zoldertrap afstapte, kon ze nog maar aan één ding denken: slapen. Slapen en weer wakker worden, zodat het allemaal voorbij was. Zonder andere opties te overwegen liep ze de slaapkamer binnen en plofte neer in het tweepersoonsbed. Ze sliep direct. Haar ene slof viel van de rand van het bed op de grond. Een tijd later werd ze wakker. Ze had geen idee hoe lang ze had geslapen. Ze probeerde met haar wazige ogen de rood oplichtende tekens op de wekkerradio te ontcijferen, maar ze was in de war. Het eerst cijfer kon een zes zijn, of een acht, maar het had geen betekenis voor haar. In de verte hoorde ze vaag een telefoon overgaan. Ineens wist ze het weer. Met een ruk zat ze rechtop in bed. Een sprankje hoop deed haar nog even naar de andere helft van het bed kijken, maar het was leeg. Ze rende in paniek op blote voeten de koude zoldertrap op, terwijl het telefoongerinkel alweer verstomde. Ze verstijfde. Er stond een donkere gestalte naast het bureau. Haar hart bonsde in haar keel. Zachtjes legde Jos de telefoon neer. Met een quasi-verontwaardigd gezicht zei hij: ‘Verkeerd verbonden.’ |
|||||
|