| |||||
hst.1. ‘Ik ben zo blij dat ik Jezus heb ontmoet’, zei Mattias, ‘maar ik vind het nog steeds super moeilijk’. Zijn voorhoofd werd rood en zijn ogen begonnen te glanzen. Jakob keek hem aan maar zei niets. Hij zag hoe zijn vriend z’n hand naar het gezicht sloeg. Tegelijkertijd kwam daar de rouwstoet aan. ‘Ik moet je iets vertellen, maar dat doe ik straks wel’. Jakob vroeg zich af wat er was. Maar er was geen tijd om nu te praten. Ze liepen naar de familie van Mattias. Zijn moeder en zijn drie zussen waren er. Mattias liep allereerst naar een vrouw, waarvan Jakob dacht dat het zijn oudste zus wel moest zijn. Ze zat in een rolstoel, met een deken om zich heen. Het donkere haar, de volle lippen en de ronde vormen in haar gezicht waren duidelijk familietrekjes. Hij gaf haar een innige knuffel en stelde haar aan Jakob voor. ‘Dit is Elise.’ Ze keek Jakob aan met een blik op oneindig. ‘Ja, ik ben zijn grote zus’, zei ze. ‘Dat dacht ik al. Ik heb gehoord dat het al wat beter met u gaat.’ ‘Ja… ja.’ Meer leek ze niet kwijt te willen over de situatie. Jakob twijfelde of hij misschien iets teveel had gezegd. ‘Kom hier’, zei ze tegen Mattias. Opnieuw omarmden ze elkaar en ze fluisterden wat in elkaars oor. Een glimlach verscheen op het gezicht van Mattias’ zus. Jakob kon goed zien dat ze familie van elkaar waren. Elise zag er dan wel oververmoeid uit en ‘niet van deze wereld’, maar ondanks dat zag hij overeenkomsten tussen broer en zus. Het meest opvallend waren de ogen. Dat waren ogen die diep verdriet, maar ook woede en haat konden uitstralen. Op het moment straalden die ogen alleen maar een diepe eenzaamheid uit. Jakob werd op de schouder getikt en hij draaide zich om. ‘U bent dus Mattias’ psycholoog?’, vroeg een dame. Ze was helemaal in het zwart gekleed, maar toch op een modieuze manier. ‘Ja, dat was ik eerst, maar ik ben hier nu gewoon als vriend hoor.’ ‘Ik heb van u gehoord. Bedankt dat u Mattias zo goed helpt. Ik ben Mattias’ moeder, Meijke Smits. Aangenaam kennis te maken.’ Terwijl ze handen schudden, rinkelden de armbanden om haar polsen. ‘Aangenaam kennis te maken, ik heet Jakob Kelling’, antwoorde hij. ‘Hij heeft veel voor ons betekent, als vader en echtgenoot. Maar nu is hij er helaas niet meer. We missen hem zo. Het doet echt ontzettend veel pijn. Veel mensen begrijpen ons niet, maar we vinden troost in het feit dat God niets voor niets laat gebeuren. Alles is in zijn hand. Daar moeten we maar op vertrouwen.’ Mattias keek gelaten toe, terwijl zijn moeder haar verhaal deed. Op het laatst stelde ze Jakob nog vluchtig aan de twee jongere zussen voor, die elk hun vriend hadden meegenomen. Daarna liepen ze samen naar de plek waar Mattias’ vader begraven zou worden. Daar werd de ceremonie gehouden. Het was erg benauwd en bewolkt die dag en terwijl de dominee begon te spreken, begon het lichtelijk te regenen. De moeder van Mattias huilde en schokte. Tranen biggelden over haar wangen. Je kon af en toe het snikken horen en dan zag je haar een zakdoek gebruiken. Het viel Jakob op dat ze nogal wat inkijk had, wat geen mooi plaatje was bij een zesenvijftig jarige dame. Maar hij probeerde dit beeld gelijk van zich af te schudden. ‘Wat zal het moeilijk voor haar zijn’, fluisterde hij Mattias toe. Mattias knikte. Hij keek naar de grond, alsof hij zich schuldig voelde ten opzicht van zijn moeder. De twee andere zussen keken gelaten naar de dominee en Elise, de oudste, keek net als Mattias met waterige ogen naar de grond. Bij de neerlating van de kist, legde de familie hun rozen erop. De jongere zussen knuffelden met hun vrienden en hun moeder deed dit met haar oudste dochter Elise. Mattias had niemand, behalve Jakob, die hij heel kort en zakelijk omarmde. Zo bleven ze daar een tijd staan. Uiteindelijk liep Mattias naar Elise, die nog bezig gehouden werd door hun moeder. Toen die eindelijk uitgeknuffeld was met haar dochter, gaf ze aandacht aan Mattias. Daarna namen Mattias en Elise de tijd om elkaar nog een keer te troosten. Jakob bleef lang kijken naar broer en zus. Hij had medelijden met die twee. ‘U bent een goede vriend, bedankt dat u gekomen bent’, zei mevrouw Smits, en ze gaf Jakob een knuffel. Dat verbaasde hem, want ze hadden nog nooit eerder ontmoet. Daarover sprak hij na afloop nog met Mattias. ‘Ik zag het’, antwoordde hij, ‘dat is typisch iets voor mijn moeder’. Jakob knikte. ‘Maar ik wil eigenlijk nog iets kwijt.’ Er viel een lange stilte. Het begon te onweren. Mattias zuchte. Het leek alsof hij al zijn moed bij elkaar aan het rapen was. ‘Je hoeft het niet te vertellen hoor. Als je niet wilt.’ Maar Mattias zei: ‘Nee dit moet ik wel doen. Alleen, wil je me beloven dat je het niet doorverteld?’ Jakob twijfelde. ‘Natuurlijk. We zijn toch vrienden.’ ‘Ja’, antwoorde Mattias, ‘maar ik heb wel iets heel ergs gedaan.’ ‘Hoe erg kan dat nou zijn?!’ probeerde Jakob. Mattias bleef weer stil. Langzaam begon zijn voorhoofd weer te gloeien. Hij knarste zijn tanden. ‘Als je zo gespannen bent, is het goed om het eruit te gooien. Je kan me vertrouwen.’ Mattias ogen flitsten heen en weer toen Jakob het over vertrouwen had. Maar Jakob wachte geduldig op een antwoord. Uiteindelijk antwoordde Mattias en hij siste: ‘Ik heb hem vermoord!’ Jakob werd even bang, maar zag toen in de ogen van zijn vriend een angst die nog veel groter was. ‘Ik heb mijn eigen vader vermoord!’ (dit krijgt natuurlijk nog een vervolg) |
|||||
|