| |||||
In de zomer van 2003 verhuisde ik naar Beasain, wat in Spanje ligt. Toen we 3 dagen in onze nieuwe huis waren, werd ik uitgenodigd voor een kamp in Aspe. Ik ga niet te veel vertellen over dit kamp, omdat alleen de laatste nacht me interesseert. In de eerste dagen werden de paren voor de dans gekozen, en ik kreeg een jongen die niet wou dansen. Dus bleef ik kijken. Om ongeveer half twaalf was de dans afgelopen, en stelde de leiding een wandeling voor... De directrice van het kamp wist een mooie plek, en we verdeelden ons in groepjes om in de auto's te gaan. En daar gingen we, door het donkere bos, lopend op een zandpad. Zoals je je wel kunt voorstellen, was het heel erg donker, en de jongens probeerden de meisjes te laten schrikken. De jongste, een meisje van 9 jaar, was bang en ging met een leiding, Sara, een dochter van onze huisbaas in Beasain. Uiteindelijk kwamen we bij een open plek, waar we stopten. De leiding liet ons de zaklampen in het midden zetten, een elektrisch kampvuur makend. “In een dorp hier dichtbij” begon Karmele, nog een andere leiding, “woont een man die gek is. Ja, de dorpsgek, zo kun je hem noemen. 's nachts maakt hij meestal een wandeling hier, en ook al heeft hij nooit iets ergs gedaan, is het beter hem ver weg te houden. Daarom gaan we een indianen dans doen om hem af te schrikken.” En we begonnen onze dans. Als ik toen de leeftijd die ik nu heb had gehad, zou ik het een stom idee vinden, maar ik was maar 12, en vond het fantastisch. En lachend dansten we die dans, een liedje zingend die iedereen behalve ik kende. Toen het liedje af was gelopen, draaiden we ons om om terug naar de auto's te gaan. Ik en mijn nieuwe vriendin, Janire, liepen pratend vooraan. Toen zagen we de schoen. Het was een sportschoen, een witte. Waar kwam die vandaan? Ik wist zeker dat die er op de heenweg nog niet was! En iemand die daar kwam wandelen, kon hem niet hebben verloren, zonder tijd te hebben hem opnieuw op te pakken. En waar zou hij van weg zijn gerend als het niet van de dorpsgek was geweest? Één van de jongens pakte hem op, en vroeg wie die schoen wou hebben... Ik ging een beetje dichterbij, want ik zag iets aan de kant van de weg. Wat was daar? Toen ik het zag, rende ik gillend weg van die plek. Naar achteren, naar de leiding. Alles gebeurde toen heel snel, iedereen wou zien wat ik had gezien, en iedereen, ook de jongens, drong gillend naar achteren. De leiding liet ons verder lopen, ook al waren we allemaal heel erg bang. Ik kon het niet laten nog een keer te kijken, naar dat stille lichaam, zonder hoofd. Naast een bloederige bijl... De man droeg een sportief jasje, en... droeg maar één sportschoen! Ik vroeg aan Sara of er echt niemand was die een mobieltje had, want niemand van de kinderen had er één, want die waren ons af genomen, de eerste dag van het kamp al. Maar ook de leiding had er geen. Toen hoorde ik het geluid. Het was heel raar, alsof iemand iets achter zich aan sleepte. Het was niet het geluid van een been, het was iets van metaal. Ik was niet de enige die het hoorde. Iedereen draaide zich om om te kijken wie of wat daar was. Misschien wel een alien, of een robot, of een dier... Maar daar was alleen maar een man, met een vissershoedje, en een regenjas aan. “Jongens, wat doen jullie nou?” vroeg hij, omdat we bijna allemaal huilden, “dit is geen ding om om te lachen, hoor! Kom op, doorlopen!” En nu konden we zien dat wat hij achter zich aan trok een lange hark was, een gereedschap waar hij makkelijk iemand mee kon vermoorden! Hij leek de dorpsgek wel, kijkend naar zijn ogen en wilde baard. We liepen snel door, om zo snel mogelijk bij de auto's te komen. De man haalde ons nog één keer in, zei iets wat ik me niet meer kan herinneren, en wat ons nog banger maakte. De jongste was helemaal van streek, dus Sara wou haar water laten drinken. Net toen we de twaalf slagen hoorden, van de kerkklokken... De kraan was bedekt met hout, dat nat was. In de nacht leek het net bloed... Het meisje was echt heel erg bang... Toen we bij de auto's aankwamen, klom Karmele op een auto, de hare, en begon ons toe te spreken... “Jongens, ik heb heel erg genoten van jullie geschrokken gezichten, want dit was een grap! De man zonder hoofd had wel een hoofd, en is de vader van Iker, een van de jongens van dit kamp. Het bloed was rode verf, en de dorpsgek een kennis van de vader van Iker, van de gemeente. Ze komen straks nog even naar de herberg, zodat jullie kunnen zien dat ik niet lieg.” Ik heb een foto van de moordenaar en het slachtoffer gemaakt, toen ze bij de herberg waren. Ik heb hem alleen op papier, zodat ik hem niet kan laten zien. Maar dit verhaal is echt gebeurd, en ik denk er nog vaak aan als ik 's nachts met vrienden een wandeling maak. |
|||||
|