| |||||
Een leven waard? Eva stond voor de spiegel en controleerde nog een keer of ze eruit zag zoals ze eruit wilde zien. Net iets zelfverzekerder dan ze in werkelijkheid was. Ze pakte haar lippenstift, zette haar lippen nog iets aan en schikte een laatste pluk. Toen deed ze een paar stappen achteruit en liep op haar spiegelbeeld af. Ze stak haar hand uit naar de denkbeeldige persoon, glimlachte licht en zei: ‘Eva de Lange.’ Misschien moest ze iets minder glimlachen, dacht ze. En was het rood op haar lippen niet iets te nadrukkelijk? Ze keek naar haar voeten. Haar schoenen knelden, maar een ander paar was geen optie. Eva keek op haar horloge. Nu moest ze zich nog haasten ook! Ze zuchtte, en even nam de wanhoop die haar nu al weken bewoonde, weer bezit van haar. Resoluut bande ze de gedachte uit haar hoofd. Ze deed wat ze moest doen, het kon niet anders. Met vastberaden voetstappen liep ze naar de deur. Een half uur later arriveerde Eva op haar bestemming. Ze keek naar de ingang. Met levensgrote letters stond het daar: ‘Abortuskliniek Hoop voor de Toekomst’… Opnieuw aarzelde ze, en opnieuw drukte ze de gedachtes die als vogels door haar hoofd cirkelden weg. De kliniek was vanbinnen schoon en netjes. Aan de houten balie zat een jonge vrouw. Ze knikte Eva vriendelijk toe. ‘Hallo mevrouw, hebt u een afspraak?’ ‘Ja, ik ben Eva de Lange.’ ‘Neemt u maar plaats in de wachtkamer, de dokter zal zo komen.’ Eva gehoorzaamde. Enkele minuten later kwam de dokter inderdaad. Hij vroeg Eva mee te komen, ze stond op. Haar knieën knikten, en ze voelde zich slap. Ze liepen de gangen door, een trap op, en toen een brandschone, wit geschilderde kamer in. In de kamer stond allerlei apparatuur, en er waren twee zusters aanwezig. Ze gingen gewoon door met hun werk, toen Eva en de dokter binnen kwamen. De dokter stelde zich voor: ‘Ik ben dokter Ewout Versteeg, en ik zal je vandaag van dienst zijn. Gaat u nu eerst maar even rustig zitten, dan zullen wij de laatste voorbereidingen treffen.’ Eva plofte neer op de stoel die de man aanwees. ‘Je kunt nog terug’, zei een stemmetje in haar. ‘Nee, dat kun je niet. Bryan zal het je zeker niet in dank afnemen. Je was juist zo blij toen hij eindelijk aandacht aan je schonk. Hij de populaire, knappe, rijke Bryan de Jong! En dan jij, die niet populair, knap of rijk bent. Je moet wel!’ Het eerste stemmetje begon weer: ‘En toch, je kan en mag niemand vermoorden, want dat is wat je feitelijk doet!’ Eva wist het allemaal wel, ze had het al zo vaak bedacht. De gedachte aan Bryan deed pijn. Hij was degene die haar had aangezet tot abortus. Haar ouders hadden hem geholpen. ‘Eva, je kunt geen moeder worden. Denk eens aan de schande? En bovendien, je bent zelf nog een kind! Op je 16e kun je niet zelf een kind opvoeden. Je moet je school afmaken!’ Eva tastte naar haar hoofd, ze wist het simpelweg niet. Een abortus leek de enige uitweg. Plotseling schoot er een woord door haar gedachten. God. Hij zal je helpen. Eva schrok van zichzelf, God? Hij? Hij zou haar niet helpen. Haar ouders waren christelijk, en zij hadden haar ook een abortus aangeraden! De stemmetjes begonnen weer. ‘Je vermoordt je eigen kind! Dat kun je niet doen. God zal je helpen!’ En Bryan dan? Hij zou je dumpen! Dat is zeker!’ ‘Bryan is je niet waard.’ ‘Stop!’, gilde Eva plotseling. De verpleegsters en dokter Versteeg keken verbaasd op. Hun cliënte zat krijsend op haar stoel. Toch leek het er niet op dat ze het tegen hen had. Een van de verpleegsters vulde haastig een naald met een rustgevend middel. De jonge vrouw zou de andere patiënten van streek maken. Toen was het stil, Eva greep verbaasd naar haar buik. Ze voelde de baby. Hij schopte tegen haar buik, en verbaasd bracht ze haar hand omlaag. Eva voelde een voetje, of een ander lichaamsdeel van het kleine kindje in haar buik. Ze was bijna 18 weken zwanger, en dus was het niet heel gek. Tot nu had ze echter altijd aan het kindje gedacht als aan een stukje weefsel, nu pas realiseerde ze zich dat het een levend wezentje was. En Eva voelde dat ze geen abortus kon plegen. Ze wist dat haar verkering met Bryan hoogstwaarschijnlijk op niets uit zou lopen, maar dat deerde haar niet. In haar leefde een kindje dat gedeeltelijk van haar was, en het zou leven. Zonder ook maar uitleg te geven rende ze de kamer uit, eenmaal op straat voelde ze de zon op haar gezicht. En ze wist het, God had haar kind gered… |
|||||
|