| |||||
Zijn trots Trots zijn is een deugd die gemakkelijk omslaat in ondeugd. In het algemeen denken we zo over deze eigenschap. In wezen is deze karaktertrek iets ongrijpbaars, een sterk ontwikkeld gevoel van eigenwaarde en waardigheid. Maar deze geesteshouding ontaardt heel gemakkelijk in een hooghartige vorm van arrogantie. En arrogantie leidt tot smaad en minachting. Nu kan trots inderdaad daar aanleiding toe geven. Het ontspoort dan in een sterk overdreven gevoel van eigendunk en zelfoverschatting. Paulus was niet ijdel maar trots. Hij was zich van dit gevaar bewust weerstond deze verleiding met succes. Hij toonde zich ook hierin een ware persoonlijkheid. Gemeten naar maatstaf van de hellenistische wereld, waarin hij leefde, behoorde hij duidelijk tot de "upper ten", in onze tijd zou men zeggen, dat hij van adel was, een aristocraat. Paulus was trots op zijn afkomst. Wanneer hij later Jeruzalem op de trappen van de burcht Antonia het volk toespreekt, dan begint hij zijn toespraak met de woorden: ‘’Ik ben een Jood.‘’ Hij zegt dit op een toon, die diepe trots verraadt. Hij was op de hoogte van de zonde van zijn voorgeslacht, maar ook van zijn deugd en roemrijk verleden. Omdat hij geen waarde meer hechtte aan het belang van de besnijdenis, betekent dat voor hem niet geen oog meer te hebben voor de unieke plaats en afkomst van zijn eigen volk. Wanneer men hem vroeg naar het voorrecht om Jood te zijn, dan riep hij overluid dat aan hen de woorden van God zijn toevertrouwd. Wanneer de Joden hem beschimpten als een verrader en overloper, dan verdedigde hij zich met gevoelvolle woorden: ‘’Ik ben een Hebreeër uit Hebreeën." Hij wilde niet, dat iemand dat over het hoofd zou zien. Wanneer zijn vijanden pochten op hun voorgeslacht, dan diende hij ze van repliek. "Hebreeën zijn zij? Ik ook. Israëlieten zijn zij? Ik ook! Nageslacht van Abraham zijn zij? Ik ook." Het deed hem goed, dat hij afstamde van zo'n voorgeslacht. Hij was trots op zijn afstamming en familie. Hij vestigde zelfs de aandacht op het feit, dat ook Benjamin tot deze stam behoorde in het verre verleden. Het was de kleinste stam maar wel met grote daden en roemruchte wapenfeiten op de slagvelden van Israël. Je hoort de vurige strijdkreet van een Benjaminiet wanneer Paulus uitroept: ‘’Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden." Hoewel het niet met zoveel woorden in de brieven vermeld staat, was hij ook bijzonder trots op zijn naam. Was deze niet gelijk aan de eerste koning van Israël? Hij was trots op de godsdienst van Israël en op zijn godvruchtige ouders. Op de achtste dag was hij besneden, zoals de Joodse traditie dat voorschreef. Ook hierop was hij erg trots. Zijn ouders onderhielden zeer nauwgezet de wet. Zij waren Farizeeërs. Hij was zelf een Farizeeër en was blij met dat feit. Hij hield van deze naam en niets kon hem ervan afbrengen om deze niet meer te gebruiken. Toen hij al vele jaren christen was noemde hij zichzelf nog altijd een Farizeeër. Toen hij voor het sanhedrin in Jeruzalem stond, zei hij: ‘’Broeders, ik ben een Farizeeër, en een zoon van Farizeeërs." Dit zei hij niet om daarmee onenigheid in de Hoge Raad te veroorzaken, maar wat hij zei was de volle waarheid. Het was een zakelijke mededeling, die een belangrijke geestelijke waarde betrof. Deze was gebaseerd op een fundamentele levenshouding en visie. Paulus heeft zich zijn leven lang een Farizeeër gevoeld. In het Jodendom waren de Farizeeën de meest vrome en godvruchtige mensen. Zij waren zeer sterk gericht op het essentiële van de godsdienst en probeerden deze toe te passen op alle terreinen van het leven. Hij was blij dat hij tot een zeer selecte groep van gelovigen behoorde, die zich volkomen op God hadden gericht en bovendien zeer ijverig waren om anderen hiervoor te interesseren. Deze ijver strekte zich uit tot de heidenen over de hele wereld. Paulus is altijd een Farizeeër en christen geweest. Hij was trots op zijn stad. Deze lag niet in Palestina maar was wel heel beroemd en had een zeer goede naam. Tarsen was bekend tot in alle uithoeken van het Romeinse rijk. Het was het commerciële centrum van Cilicië. Zij onderscheidde zich van andere steden door haar grote bloei, rijkdom en weelde. Zij was in de toenmalige wereld ook één van de belangrijkste wetenschappelijke centra. Uit vele landen trok zij haar studenten aan en anderzijds waren haar filosofen en leraren beroemd in het hele rijksgebied van de Romeinen. Tarsen was de geboorteplaats van de apostel Paulus en daar was hij ook opgegroeid. Wanneer Claudius Lysias Paulus per abuis een Egyptenaar noemt, dan zegt Paulus met onverholen trots: ‘’Ik ben een inwoner van Tarsen.’’Hij was uitermate trots op zijn Romeins burgerschap van deze stad. Hij was dit geworden door zijn vader. Het gaf hem bepaalde voorrechten die van grote waarde voor hem waren. Toen de overste in Jeruzalem opdracht aan zijn hoofdman gaf om Paulus te geselen zei de apostel tot de laatstgenoemde, dat dit niet geoorloofd was: "Moogt gij een Romein en dat zonder dat hij een vonnis heeft, geselen?" En deze wendde zich direct tot de overste: "Wat gaat gij doen? Want deze man is een Romein? En de overste, die hiertoe het bevel had gegeven schrok hevig en zei: "Zeg mij, zijt gij een Romein?‘’ En Paulus antwoordde trots: "Ja, ik ben een Romein." Toen antwoordde de overste: "Ik heb dit burgerrecht voor een grote som verkregen." Maar Paulus zei: "Doch ik bezit het door geboorte." De aanklagers wilden dat Paulus gegeseld en daarna vrij gelaten zou worden, maar de overste die hem gerechtelijk moest onderzoeken wist dat hij daarmee tegen de wet inging en durfde dat niet aan. Hij was zelfs al bang voor moeilijkheden, omdat hij zonder onderzoek een Romein had laten binden. Paulus had in het verleden al ervaring opgedaan met de onzorgvuldigheid van Romeinse gerechtsdienaars. In Filippi was hij gegeseld zonder dat er vonnis was gesproken en in de gevangenis gesmeten, voordat zij vastgesteld hadden dat hij een Romein was. In de morgen zonden de oversten via de gerechtsdienaars het bericht aan de gevangenbewaarder dat Paulus en Silas vrijgelaten mochten worden. Dit was natuurlijk voor beiden een goed bericht, maar zij weigerden zomaar te vertrekken. De andere gevangenen waren hierover zeer verbaasd. Paulus was in zijn trots gemoed gekrenkt en besloot de leidslieden van de stad maar eens een les te leren. En Paulus zei: "Op deze wijze zullen wij de stad niet verlaten. Zij hebben ons, hoewel wij Romeinen zijn, zonder vorm van proces in het openbaar gegeseld en in de gevangenis gezet en willen zij ons er nu ongemerkt uitzetten? Laten zij zelf komen en ons er uit leiden." Tot hun ontsteltenis constateerden de leidslieden dat ze zich in de wurggreep van hoogstaande, zelfverzekerde vreemdelingen bevonden die heel goed op de hoogte waren van de Romeinse wetten en wisten wat zij verkeerd hadden gedaan. Dezen werden bang en met de meeste eerbetoon werden Paulus en Silas de stad uit geleid. Ze waren bevreesd dat ze nog meer geïrriteerd zouden raken en dit zou voor hen kwalijke gevolgen kunnen hebben. Zo snel mogelijk wilden zij hen persoonlijk de stad uit zetten. Maar Paulus had geen haast. Hij wilde deze leidslieden niet laten merken hoe blij hij was en liet zich daarom expres langs het huis van Lydia voeren om ook van haar en de anderen afscheid te nemen. Hij sprak Lydia en de overigen van de jonge gemeente met bemoedigende woorden toe en vertrok daarna met Silas richting Tessalonica. Deze periode in het leven van Paulus werpt licht op de wijze hoe door hem de volgende woorden van Jezus worden geïnterpreteerd: "Slaat iemand u op uw wang, keer hem ook de andere toe." Wat dit ook mag betekenen, naar de mening van Paulus in ieder geval nooit dat een getrouw volgeling van Jezus alles maar moet accepteren wat hem overkomt. Een christen heeft de plicht om orders van de overheid correct uit te voeren, maar deze mag op haar beurt niet de rechten van diegenen waarover ze gesteld is volkomen negeren. Onwetendheid of onwil is hiervoor geen excuus. Het is de plicht van een christen hen op dit feit te attenderen en ze duidelijk te maken dat ze niet zonder enig protest onredelijke bevelen kunnen opvolgen. Paulus was door hun handelwijze tot in zijn diepste innerlijk gekwetst en zijn trotse persoonlijkheid kon deze onrechtvaardigheid niet dulden. In de brieven van de apostel aan de Korintiers zien we steeds opnieuw de vlam in de pan slaan. Van alle kerken, die hij had gesticht was deze gemeente de meest weerspannige en het meest vatbaar om hooghartig Paulus te weerstaan. Dit kon hij niet veroorloven. Toen zij op hun kennis en hun beter inzicht in veel zaken begonnen te bluffen, pakte Paulus hen flink aan door ze te vergelijken met baby’s, die nog geen vaste kost konden verdragen maar met melk in leven werden gehouden. Zij beheersten nauwelijks de eerste beginselen van het christelijke leven en zouden zij nu Paulus de les gaan lezen? Toen zij met hun kritiek aankwamen, schroomde hij niet hen met dezelfde kritiek terug te slaan. Hij deed dat midden in hun gezicht. In de volgende woorden horen wij hoe hij hen, in toorn ontstoken, van repliek dient: "Dit is mijn verdediging tegen hen, die zich een oordeel over mij aanmatigen. Die mij oordeelt is de Heer." Paulus voelt zich superieur ten opzichte van zijn Korinthische lasteraars en in zijn vermaning klinkt ironie en toorn door. Zoals alle mensen met een trotse inborst is hij geïrriteerd door het kleingeestige en minderwaardige commentaar van domme betweters. Hij vindt hen kleinzielig en geeft respons op hetzelfde lage niveau, waarmee ze hem belagen. Een enkele maal beantwoordt hij hen met sarcasme. Hij staat niet zoals een zwakkeling, dat geleuter van onbelangrijke en domme mensen toe. Hij is er zeer door gebelgd, wat blijkt uit onderstaande woorden van hem: "Wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? En indien gij het ontvangen hebt, wat beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen had? Reeds zijt gij verzadigd, reeds zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij u koning gemaakt. Wij zijn dwaas en u bent wijs. Wij zijn zwak en u bent sterk. U bent in ere en wij in oneer." Maar al spoedig wordt de apostel minder streng en milder gestemd. Dit is nu eenmaal niet zijn gebruikelijke stijl. Hij heeft zijn sarcasme geuit en gaat dan verder op gewone toon. "Ik schrijf dit niet", zegt hij: "om u beschaamd te maken, maar om u als mijn geliefde kinderen terecht te wijzen. Want al had gij duizenden opvoeders in Christus, gij hebt niet vele vaders. Immers, ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt. Ik vermaan u dus: volgt mijn voorbeeld.’’ Paulus’ trots komt opnieuw in het geding betreffende zijn omgang met de andere apostelen. Altijd wierpen zijn vijanden hem voor de voeten, dat hij ondergeschikt was aan de andere apostelen. Hij had niet dezelfde autoriteit. Zij wisten meer dan hij. Hij was niet zo goed op de hoogte van alles als zij en zijn woorden waren dan ook aanvechtbaar. Hij was duidelijk hun mindere. Al dat geklets stak hem en als een leeuw verweerde hij zich daartegen. Hij ervoer al deze praatjes als steken van een muskiet. Zij hinderden hem en hij werd er woedend om. Hij was zich bewust van zijn grote kracht en wilde niet dat men over hem sprak en schreef als over een of andere onbelangrijke figuur of nog erger een onbenul. Hij zegt: ‘’Dit is mijn verdediging tegen hen; ben ik geen apostel? Heb ik niet Jezus, onze Here, gezien? Zijt gij niet mijn werk in de Here? Indien ik voor anderen geen apostel ben, voor u toch zeker wel; want het zegel op mijn apostelschap zijt gij in de Here.‘’ Ik accepteer uw opmerking, dat ik de minste van al de apostelen ben, absoluut niet! ‘’In spreken ben misschien de mindere maar in kennis zeker niet. En wat ik weet, heb ik u gezegd.‘’ Hij kon niet toestaan dat mensen, die er op uit waren hem onder de andere apostelen te stellen, doorgingen met deze onware verhalen en hem op deze wijze naar beneden haalden."Dienaren van Christus zijn zij? Ik spreek tegen mijn verstand in - ik nog meer: in moeite veel vaker, in gevangenschap veel vaker, in slagen maar al te zeer, in doodsgevaren menigmaal, ik heb schipbreuk geleden, ben door rovers overvallen, door heidenen en Joden gestenigd.... ik heb van al de apostelen het meest meegemaakt.’’ Wanneer zij beweerden, dat hij zijn opdracht van de apostelen in Jeruzalem had ontvangen en dat hij alles wat hij wist van hen had geleerd, wierp hij deze onwaarheid met kracht van zich af en riep toornig uit: ‘’De mensen van aanzien in Jeruzalem hebben mij niets meegedeeld. Mijn opdracht heb ik niet ontvangen van mensen. Ik heb mijn aanstelling van geen enkel mens. Ik ben tot het apostelschap geroepen door Jezus Christus en God de Vader die Hem uit de dood heeft opgewekt!‘’ Paulus was zich heel goed bewust dat hij door al zijn kennis met kop en schouders, boven de andere apostelen uitstak. Zij behoorden duidelijk tot een lagere sociale klasse. Zij waren niet in Tarsen opgegroeid, bakermat van kennis en beschaving in die dagen en misten daardoor ook de wereldwijde visie die Paulus zich had eigen gemaakt. Zij hadden niet, zoals Paulus de voordelen van een theologische opleiding genoten. Zij hadden nooit reizen gemaakt en het ontbrak hen aan inzicht in en kennis van de heidenwereld van die dagen. Aan dit alles moet hij hebben gedacht toen zijn vijanden hem degradeerden tot een slaafse volgeling van de "twaalven", iemand van de tweede rang. Van nature was hij begiftigd met een buitengewone, sterk mentale kracht en het kon niet anders of hij was op de hoogte van zulke gedachten, die over hem in omloop waren. Toen hij met Jacobus, Johannes en Petrus sprak moest hij zich bewust geworden zijn van hun beperkingen en hoe kon hij zich dan later in alles hun mindere gaan voelen? Paulus was zich volledig bewust van zijn scherpe verstand, zijn goede en veelzijdige opvoeding, zijn brede en veelomvattende kennis van vele zaken en om deze reden stond hij anderen niet toe hem ondergeschikt te maken of in een hoek te zetten. Hij was in staat om snel en onafhankelijk van anderen tot een goed oordeel te komen. In onze tijd noemen wij dat, iemand met een helikopterblik. Het vermogen om boven situaties en personen uit te stijgen en alles goed te overzien. In moreel opzicht voelde Paulus zich niet de mindere. Hij offerde zich op voor Jezus en alle laster en tegenwerpingen, dat hij ongeschikt zou zijn, gaven soms aanleiding tot zijn hartstochtelijke protesten. Hij was te trots om dit alles ongestraft aan zich te laten voorbij gaan. Paulus was trots op zijn karakter. Toen hij aan de Filippenzen vertelde dat hij geleerd had, genoegen te nemen met de omstandigheden, drukte hij zich ditmaal uit met de voldoening van een Stoïcijn. Zoals een Stoïcijn, de trotse filosoof van de antieke wereld, die voldoening vindt in het feit dat hij onverstoorbaar blijft in alle omstandigheden, onafhankelijk van lichamelijke condities, zo toont Paulus zich verheugd dat hij zijn emoties beheerst. Openhartig vertelt hij hun, dat hij zich niet door hun giften laat beïnvloeden. Hij vindt het fijn dat ze aan hem denken, maar hij is gelukkig niet van hen afhankelijk. Hij kan zijn eigen boontjes doppen! Hij is trots op zijn levensloop. Het is een trots mens als wij hem in het openbaar horen zeggen dat hij altijd een nauwgezet leven heeft geleid en vanaf zijn kinderjaren tot op oudere leeftijd een oprecht geweten heeft gehad tegenover God en de mensen. Hij had weliswaar geen brandschoon verleden, maar het is wel zo dat hij de verkeerde dingen in zijn onwetendheid had gedaan. Dat hij in zijn jonge jaren de christenen vervolgde kwam niet doordat hij niet oprecht was, maar omdat hij zeker wist God hiermee een dienst te bewijzen. Hij was trots als christen omdat hij tijdens zijn veldtochten voor het evangelie nooit om enig onderhoud had gevraagd. Hij had voor zijn levensonderhoud met zijn eigen handen gewerkt en kon dat ook tonen door de groeven in zijn handen. Niemand kon ooit zeggen dat hij een nietsnut was of aantonen dat hij het evangelie voor geld had verkondigd. Hij was er in materieel opzicht geen cent wijzer van geworden en hier was hij ook trots op. Hij was trots op het feit dat hij niet gebouwd had op iemand anders fundament. Nooit had hij met andermans kalveren geploegd maar zelf hard gewerkt. Hij had nooit geoogst wat anderen voor hem gezaaid hadden. Zelf had hij nieuwe arbeidsterreinen ontgonnen. Hij was gegaan naar plaatsen waar nooit eerder andere christenen een stap gezet hadden om aan de slag te gaan. Hij had op grond geploegd, die daarvoor nog nooit was bewerkt. Hij had een pad aangelegd door wouden waar nog niemand voor hem was binnengedrongen. Hij had het fundament gelegd waarop anderen konden bouwen. Voor de kerken die hij zelf gesticht had, had hij het fundament en de eerste steen gelegd. Dit gaf hem veel voldoening. Iemand met karakter en een onafhankelijke geest vindt veel voldoening in het uitvoeren van originele en moeilijke dingen. Paulus is trots als slaaf van Christus te lijden. Hij pocht er niet altijd op maar herhaaldelijk merken wij, dat hem dit veel voldoening geeft. Hij wijst er op dat men niet hem moet aanprijzen, maar dat men verheugd moet zijn in de Heer. Wanneer hij zegt dat de littekens van Jezus op zijn lichaam te zien zijn, dan zegt hij dat met dezelfde voldoening als een oud-militair, die op zijn littekens wijst. Hij is er zelfs trots op, dat hij voor de goede zaak van Jezus mocht lijden. Met welk een gevoel van vreugde heeft hij niet de volgende woorden geschreven: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke de Here, de rechtvaardige rechter mij geven zal." Overwinnaars zijn trots op hun overwinningen! Deze geesteshouding, die men trots kan noemen, trachtte Paulus ook zijn volgelingen bij te brengen. Aan Timoteus schreef hij: "Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid. Oefent u in de godsvrucht. Veronachtzaam de gave in u niet. Zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen." Lijd niet onder de roddel, maar blijf jezelf! Dit is het advies van een mens, die zelf een uitgesproken mening heeft over de menselijke waardigheid. Wanneer men zelf een goed voorbeeld geeft, is dit immers voldoende om geaccepteerd te worden bij jong en oud. Ook Titus bemoedigt hij op deze wijze wanneer hij zegt: "Spreek, vermaan met alle nadruk; niemand mag u verachten. Kom uit voor hetgeen met de gezonde leer strookt. Geef een krachtig getuigenis." Paulus is trots als een oude held, wanneer hij deze adviezen schrijft aan zijn "zonen". Zelf denkt hij terug aan zijn eigen ervaringen in zijn voorbijgegane leven. Hij weet hoe gemakkelijk men denkt over predikers en hoe dikwijls ze om een of andere reden geminacht worden. Hoeveel smaad is hem niet ten deel gevallen? De wereld moet men hierover vermanen en zelf moet men er weerstand tegen bieden. Een christen moet standvastig zijn en zich niet door anderen laten inpalmen. Een christen moet gelijktijdig oprecht, waar en nederig zijn maar ook trots. In tegenwoordigheid van anderen moet hij de moed hebben om deze recht in de ogen te kijken ongeacht de persoon of zijn positie. Niemand mag hem voor de voeten lopen bij het uitvoeren van zijn werk. Zelfbewust en vol vertrouwen gaat hij recht door zee als een ambassadeur van Jezus. Niet hoogmoedig maar wel trots, zijn roeping waardig! |
|||||
|