| |||||
Zijn verontwaardiging Geen enkele deugd van een mens is in staat zoveel verwarring te stichten als de karaktereigenschap, die we verontwaardiging noemen. In onze bewondering scoort deze verdienste veel punten. De Grieken en Romeinen echter hadden er weinig waardering voor en vermeldden deze eigenschap niet op de lijst van belangrijke karaktertrekken. Ook de kerkvaders hechten weinig theologische waarde aan deze deugd. Ze komt niet voor op de lijst van vruchten van de Geest, ook wordt er geen melding van gemaakt als gave van de Geest. Als we concluderen, dat "verontwaardiging" toch echt een bijzondere eigenschap is, dan hebben we moeite er een goede omschrijving van te geven. Het is een gemoedstoestand, die plotseling, op een bepaald moment ontstaat. Het kan direct ontaarden in razernij of hevige woede en zo onbeheersbaar tot uitbarsting komen, dat heel de omgeving van schrik terugdeinst. Het kan de nerveuze uitlaatklep zijn van een overspannen geest, waarmee niet meer redelijk valt te praten. Het is nodig om vooraf dit feit vast te stellen. Dikwijls gaat verontwaardiging gepaard met bitterheid en haatgevoelens en is het een laatste uiting van een mens, die de situatie niet meer aan kan. Revanche nemen op de omgeving is dan zijn laatste hulpmiddel om zich te rechtvaardigen. Zuivere verontwaardiging, zonder een enkele bijbedoeling, komt praktisch niet voor. Wij hebben ook moeite met deze karaktereigenschap, omdat er geen enkele strijd mee gepaard gaat. Het komt plotseling op in de mens en geen enkele wilskracht is nodig om het te laten ontstaan. Zoals een kind niets behoeft te doen om bang te worden, zo spontaan ontstaat bij een volwassene de verontwaardiging. Een klein kind kan even verontwaardigd reageren als een grijsaard! Er is geen enkele vaardigheid voor nodig. Verontwaardiging is zo puur menselijk en aangeboren, dat we deze eigenschap gerust kunnen rangschikken onder de fundamentele kenmerken van de mens. Ze is of slecht en zondig of rechtvaardig en goed. In deze deugd is een afspiegeling van God zichtbaar. Voor God is het gevoel van verontwaardiging niet onbekend en ook Hij wordt er mee geconfronteerd. We weten dit, omdat Jezus het uitgedrukte beeld van God is. Door Jezus weten wij, wie God Zelf is. De gedachten van Jezus zijn de gedachten van God en in het karakter van Jezus zien we een afspiegeling van het karakter van God. Jezus was een mens, die diep verontwaardigd kon zijn. Dan schoten Zijn ogen vuur en Zijn woorden waren als vurige pijlen, die het hart van elke toehoorder troffen. Er waren in Jeruzalem zeker mensen, die nooit meer de gloed van toorn, die Jezus' ogen bij sommige gelegenheden uitstraalden, zouden vergeten. Het waren mensen, die Hem zeer na stonden en Hem heilig noemden, bij wie de uitingen van Zijn hevige verontwaardiging diep in het geheugen gegrift waren. In hun verslagen aan de gelovigen aarzelden ze later niet om ook deze momenten te vermelden. Het mag dan moeilijk zijn om een juiste omschrijving van verontwaardiging te geven en precies te zeggen wat we er eigenlijk mee bedoelen, een ding is zeker, er bestaat zonder meer een vorm van verontwaardiging, die rechtvaardig te noemen is. Al weten wij niet zeker of onze verontwaardiging wel altijd even rechtvaardig is, we weten wel zeker dat iemand terecht verontwaardigd kan zijn. We kunnen in zijn algemeenheid deze karakteruiting niet ontkennen en mogen deze zeker niet, in alle gevallen bij voorbaat zondig noemen! Wanneer een oprecht mens in de praktijk geconfronteerd wordt met iets onrechtvaardigs, dan kunnen plotseling zijn ogen vuur schieten en deze gemoedstoestand noemen we dan verontwaardiging. Als een eerlijk mens constateert dat door bedrog, verraad, wreedheid en laaghartige achterklap er in zijn hart woede over al deze minderwaardige zaken opwelt, dan is dat de verontwaardiging die wij op het oog hebben. Het is een gevoel van onbehagen en misnoegen, dat het hart kan vervullen en pas opduikt als het de overhand krijgt. Niemand kan zichzelf normaal vinden, als hij onbewogen blijft bij het zien van onoorbare dingen. Wanneer zulke gebeurtenissen hem niets meer doen, dan heeft een brandijzer zijn geweten dichtgeschroeid en hij gaat als een stoïcijn door het leven, zich niets aantrekkend van alles wat om hem heen gebeurt. Anderzijds zijn nerveuze en onstabiele mensen veelal niet in staat om op een juiste wijze te reageren. Zij laten zich, verbijsterd door de omstandigheden meevoeren, of slaan op de vlucht voor de gerezen moeilijkheden. De moed en durf van Paulus staan niet ter discussie, evenmin als zijn natuurlijk overwicht door zijn sterke persoonlijkheid. In tegenwoordigheid van laaghartige en gemene mensen kon hij in hevige toorn ontbranden. Was hij eenmaal in zo'n gemoedstoestand, dan had hij grote moeite om een fel om zich heen slaande brand te voorkomen. In het bijbelboek de Psalmen komt een spreuk voor, welke zegt: "Weest toornig, maar zondigt niet", en de apostel zal daar vaak aan hebben gedacht. In de brief aan de Efeziers haalt hij deze zelfde uitspraak aan met de toevoeging: "De zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan." Paulus heeft hier veel mee te doen gehad en ook over nagedacht en daarom schreef hij als gevangene in Rome dit advies aan zijn vrienden in Efeze. Hij wist hoe vurig van aard zij waren en hij wist ook aan hoeveel platvloerse, vuile en gemene beschuldigingen zij dikwijls bloot stonden. Was zijn eigen ziel destijds niet in opstand gekomen en gekweld door de vele gemene insinuaties, die zijn vijanden over hem rondvertelden? Hij kon zich dit allemaal zo goed voorstellen en ook de felle reacties, die hierop mogelijk waren. Het hele milieu, waarin zij zich bevonden was een grote uitdaging en moeilijk in toom te houden en daarom herinnerde Paulus hen aan de vermaning van de Hebreeuwse psalmdichter: "Weest toornig, maar zondigt niet." Er klonk ook bemoediging in zijn woorden. De dichter stond toe en vond het blijkbaar normaal om toornig te worden. Zeggen dat een mens onder geen enkele omstandigheid toornig mag zijn, maakt hem wanhopig en opstandig en zorgt er voor dat zo iemand volledig gefrustreerd wordt. De dichter heeft goed aangevoeld, dat iemand soms verschrikkelijk boos kon worden en had daar begrip voor, maar hij wist ook goed, hoe snel boosheid tot zonde kon worden en om die reden voegde hij er aan toe: "zondigt niet. " Het is een opmerking, die hout snijdt, een waarschuwing, die op zijn plaats is en daarom aarzelde Paulus niet om deze ook toe te voegen aan zijn advies. Bovendien zei hij erbij: "en geeft de duivel geen kans." Uit eigen ondervinding wist hij, dat eenmaal ontstoken het vuur moeilijk onder controle te houden was en een uitslaande brand tot de mogelijkheden behoorde. Boosheid en toorn zijn vaak een invalshoek voor de zonde en deze liggen altijd op de loer. Wanneer iemand op een bepaald moment er aan toegeeft zijn reeds lang ingehouden ergernis te spuien, dan kan de duivel van deze situatie misbruik maken en daar zijn voordeel mee doen door tweedracht te zaaien en onheil te stichten. Van de ondeugden die Paulus voor de Efeziers opnoemt nemen vooral toorn, bitterheid, gramschap, getier en gevloek een belangrijke plaats in. Het zijn gevoelsuitbarstingen die verwant zijn aan verontwaardiging, maar dan in volkomen negatieve zin. Paulus wist waarover hij schreef, in dit alles was hij immers ook zelf vele malen verzocht geweest? Wanneer hij aan Titus instructies geeft, hoe een opziener zich in de gemeente dient te gedragen, dan schrijft hij: "niet aanmatigend, niet driftig en niet opvliegend." Paulus weet heel goed, dat een leider die verantwoordelijk is voor de geestelijke opbouw van een gemeente, zichzelf moet beheersen en alleen in het uiterste geval blijk mag geven van zijn toorn. Als het echt nodig is en dan wel op de juiste plaats, tijd en wijze! Er is altijd wel iets wat niet in de haak is of niet door de beugel kan en altijd zal er wel iemand zijn, die zijn geduld op de proef stelt met nieuwe denkbeelden of, wat erger is, met allerlei kleinzielige beuzelingen. Leugenaars zullen steeds praatjes over hem rondstrooien waar hij niets tegen kan doen. Al deze dingen kunnen het hart van een voorganger benauwen en in toorn doen ontbranden. Hij moet er dan voor zorgen, dat het geen uitslaande brand wordt die de gemeente kan verwoesten. Door al dit soort adviezen krijgen we nu ook inzicht hoe de apostel Paulus zelf omging met dat gevoel van verontwaardiging. Een van de meest dramatische episodes in de loopbaan van Paulus was zijn uitbarsting van toorn tijdens het verhoor door de hogepriester in Jeruzalem. Het gebeurde aan het begin van het gerechtelijk onderzoek. Hij was begonnen met zijn getuigenis dat hij een Farizeeër was, ja zelfs, de zoon van een Farizeeër en dat hij terechtstond om de hoop en de opstanding der doden. Hij had een volkomen zuiver geweten voor God over zijn gedrag in het openbaar tot op die dag. Dat was teveel gezegd voor Ananias en deze druppel deed de emmer met gal overlopen. Overmand door toorn beval de hogepriester aan de omstanders, die zich vlak bij Paulus bevonden, om Paulus een klap op zijn mond te geven, zodat hij zou zwijgen. Dit was een laffe opdracht die Paulus in het verkeerde keelgat schoot en hem in vuur en vlam zette. Dat een gevangene in het gezicht werd geslagen, nota bene, in het paleis van Justitie, was ongehoord en een onbeheerste uiting van razernij. Wanneer iemand het vuur na aan de schenen wordt gelegd, dan zien we hoe hij in werkelijkheid is. Wij zouden minder van Paulus geweten hebben, als hij op dit moment niet zo hartstochtelijk in verontwaardiging was uitgebroken. Het was of een bliksemflits hem in zijn diepste wezen trof en deze inslag had een verbijsterende uitwerking. Zijn ogen schoten vuur en als een donderslag klonken de woorden die hij Ananias naar het hoofd slingerde: "God moge u slaan, gij gewitte wand! " Paulus was tot in het diepst van zijn ziel gekwetst en hevig verontwaardigd en daarom voegde hij er aan toe: "en gij, zit gij over mij recht te spreken naar de wet en beveelt gij tegen de wet mij te slaan?" Voor de aanwezigen klonken die woorden als een vloek in de oren. Nooit had een Jood, van welke generatie of stand ook, meegemaakt, dat iemand durf had om zulke woorden de hogepriester in het gezicht te slingeren. Alleen iemand, die in het diepst van zijn ziel is beledigd en gekrenkt, heeft de morele moed om op deze wijze blijk te geven van zijn grote verontwaardiging over de gang van zaken. Het onrechtmatige van de handeling bracht Paulus tot zo'n grote razernij. Wat een schande om als een ordinaire bandiet, zulk een behandeling te moeten ondergaan van een rechter. Wat een schandvlek voor de hele Joodse natie om zo'n grove belediging, zonder enig protest van de andere aanwezigen, door te laten gaan. Toen Paulus begreep tegen wie hij gesproken had, verdedigde hij zich onmiddellijk door te zeggen dat hij niet wist dat het de hogepriester in eigen persoon was die de opdracht had gegeven om hem te slaan. Hij nam desondanks geen woord van wat hij gezegd had terug. Wat hij gezegd had, had hij gezegd en de wereld zal tot het eind der tijden lezen, hoe en lezende begrijpen, waarom een apostel van Jezus Christus de hogepriester uitschold. Het gebeurde in heilige verontwaardiging over een misdadige behandeling. Het was niet de persoonlijke belediging, waardoor Paulus het meest gebelgd was en die hij zich erg aantrok. De pijn, die een gevoelige klap op de mond veroorzaakt, was nog wel te verdragen en was niet de ware reden tot boosheid. De meeste mensen worden kwaad, alleen om het feit dat hun onrecht wordt aangedaan. Wanneer hun rechten met voeten worden getreden, dan komen ze in aktie en schreeuwen luid aan ieder, die het horen wil, dat zij onrecht lijden. Het is een vurig protest omwille van henzelf. Maar bij Paulus was dit niet de ware reden van zijn grote verontwaardiging. Met dit alles had hij zijn bekeerlingen op het oog, voor wie hij een zelfde zorg aan de dag legde als een moeder voor haar kinderen. Als Paulus zo behandeld werd, wat zou hun dan niet kunnen overkomen? Wie hem aanrandde en kwaad deed, deed ook zijn volgelingen in Jezus onrecht aan. Voor zijn bekeerlingen had hij hetzelfde gevoel als Jezus had voor Zijn discipelen destijds. Wie van de aanwezigen, had ooit de brandende woorden van Jezus kunnen vergeten, die hij eenmaal uitsprak: "Maar een ieder, die een dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte van de zee." Een soortgelijke liefde bezat Paulus voor zijn volgelingen die tot het geloof in Jezus waren bekeerd. Aan de Korintiers maakt hij gewag van zijn voortdurende zorg over zijn bekeerlingen, die hij met zich mee draagt en die dikwijls zijn hart benauwt. Hij schrijft aan hen over zijn "dagelijkse beslommering en de zorg voor al de gemeenten", en dan vervolgt hij met de ontroerende woorden: "Wanneer iemand aanstoot neemt aan hen, zou ik dan niet in brand staan?" Zijn vijanden waren er altijd op uit om zijn werk bij de wortel af te breken en altijd liepen zij hem voor de voeten. Altijd probeerden ze hem in diskrediet te brengen. Altijd beraamden zij plannen om de bekeerlingen te verleiden tot grove zonden en Paulus ontstak hierover steeds weer in hevige toorn. En toen iemand, die het allerhoogste ambt van de wereld bekleedde en gerespecteerd werd door alle Joden, waar ook ter wereld, opdracht gaf hem te slaan, ervoer Paulus deze klap als een slag in het gezicht van alle volgelingen van Jezus. Het ging hem dus niet om een persoonlijke rancune. Hij kon zich heel kwaad maken op mensen die er op uit waren om de boodschap van het evangelie in een kwaad daglicht te stellen. Zij beroofden het Woord van Zijn Goddelijke inhoud, zodat het geen gezag meer had. Als jachthonden vervolgden zij Paulus van stad tot stad, vertelden leugens over hem en zaten hem steeds op de hielen. Nog erger, het leken wel bloedhonden, die al snuffelend zijn sporen nagingen om, indien mogelijk, al zijn zendingswerk te verwoesten. De bedoeling van hun verachtelijk bezig zijn en de minderwaardige methodes die zij hierbij hanteerden, door Paulus achter zijn rug in een kwaad daglicht te zetten, noopten Paulus zelf, in zijn toorn, soms tot het gebruik van uitlatingen, die ons nu zeer grof in de oren klinken."Let op de honden", schreef hij aan de Filippenzen. Toen hij dit schreef bevond hij zich als gevangene in Rome, maar zelfs daar, in zijn grote bezorgdheid over hen, meende hij het geblaf van deze honden te kunnen horen. Over heel Klein-Azië waren zij uitgezworven, hun geblaf was overal te horen en met hun scherpe tanden trachtten ze alles te verscheuren wat binnen het bereik van hun gretige kaken kwam. Wij moeten ons goed realiseren, dat honden in die landen niet die reputatie hebben en niet zo behandeld worden als bij ons in de westerse landen. Wanneer iemand met een hond werd vergeleken, dan was dat een blijk van diepe afschuw voor zo'n mens. Het water moest wel tot de lippen gestegen zijn om dit woord voor een mens te gebruiken. Het lag beslist niet voor in de mond en het kwam daarom ook moeilijk over iemands lippen. Alleen in geval van uiterste verontwaardiging schold men de ander voor hond uit. De meest heetgebakerde van alle brieven, die de apostel schreef was die aan de gemeente in Galatië. Luther heeft volkomen gelijk, als hij zegt, dat in het begin van deze brief van Paulus de vonken er van af springen. Hij plaatst zich zelfs boven een engel uit de hemel en schroomt niet deze te vervloeken, indien hij een ander evangelie zou verkondigen. Ja, hij gaat zover, dat hij iedereen vervloekt, die zijn exegese van het evangelie niet accepteert. De Judaisten hebben met hun verkeerde voorstelling van zaken het geloof van sommige Galaten aan het wankelen gebracht en Paulus is nu werkelijk ziedend van toorn. Hij schrijft met zweet in zijn handen, alsof hij door hevige koorts is bevangen. Zijn taal lijkt op golven brandende lava, die van de berghelling stromen en alles verbranden wat in de weg staat. De hele brief heeft veel weg van een hevige onweersbui, die losbarst en alles overspoelt. Hij geeft uitbranders, hij smeekt, hij klaagt aan en stelt zaken aan de kaak, hij vermaant en spoort aan, hij argumenteert, hij verdedigt dogmatische uitspraken en dit alles op een wijze die aan een wervelstorm doet denken. Als een vulkaan, die uitbarst, roept hij de Galaten toe: "0, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen geschilderd is? Dit alleen zou ik van u willen weten: Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof? Zijt gij zo onverstandig? Gij zijt begonnen met de Geest, eindigt gij nu met het vlees? Was het dan tevergeefs dat gij zoveel hebt ondervonden? Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie! " Ze brengen u in verwarring en verdraaien het, zegt Paulus tegen de Galaten. "Wie hij ook mag zijn die u zo in verwarring brengt en doet wankelen, hij zij vervloekt“, zegt Paulus. En om hen nogmaals duidelijk te maken, wie Paulus zelf is, herinnert hij hen aan zijn goddelijke roeping en opdracht, die hij persoonlijk van Jezus had ontvangen. Hij begint zijn brief met de aanstellingswoorden van Christus: "Paulus, een apostel, niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God, de Vader, die Hem opgewekt heeft uit de doden." Het moet de Galaten duidelijk zijn met wie ze te doen hebben! Paulus spreekt met gezag. Aan het eind van de brief is de lucht opgeklaard en schoon schip gemaakt. Paulus zet een punt achter de hele affaire, hij heeft zijn hart gelucht, en daarom eindigt hij zijn brief aan de Galaten met de opmerking: '"Overigens valle niemand mij lastig, want ik draag de littekens van Jezus in mijn lichaam." In deze brief hebben we kennis gemaakt met een mens, die wanneer hij tot het uiterste gedreven wordt, in staat is met zijn woorden brandvlekken te maken op de huid van vriend en vijand. Ongeveer een zelfde vorm van verontwaardiging treffen we in zijn tweede brief aan de Korintiers aan. Toch is er wel een verschil. Dit keer ontkomt Paulus niet aan het gevaar om ook ironisch en sarcastisch te worden. Hij is pijnlijk getroffen door de kritiek en laster van zijn tegenstanders en met striemende woorden, die als een gesel op hen neerkomen, straft hij ze in zijn toorn af. De onbillijke zaken, waar ze hem van betichten, zetten hem in lichterlaaie. Van al de tegenstand die Paulus ondervindt, komt zijn boosheid tegen Elymas waarschijnlijk op de eerste plaats. Elymas was een tovenaar die in Pafos woonde, op het eiland Cyprus. Hoewel hij een Jood was van geboorte, was hij in dienst van de Romeinse landvoogd Sergius en behoorde tot zijn hofhouding. In die dagen geloofde men, dat de stand van de sterren van grote invloed was op de levensloop van de mensen en dat men hieruit zelfs de toekomst kon lezen en voorspellen. Zulk een geloof gaf charlatans een unieke kans zich te verrijken met hun waarzeggingen over de toekomst. Zij gingen er prat op, dat ze alles konden voorspellen en verkochten deze kennis aan goedgelovigen voor een hoge prijs. Er zijn altijd onnozele halzen die zich van alles laten wijsmaken en elke generatie levert weer een groot aantal bedriegers, dat zich met deze obscure zaken bezighoudt. Wanneer Barnabas en Paulus in Pafos aankomen, worden ze door de landvoogd Sergius uitgenodigd om ook aan het hof, bij hem, het Woord Gods te verkondigen en ook Elymas, de tovenaar was daarbij aanwezig. Maar hij verzette zich tegen hen en trachtte de landvoogd van het geloof in Jezus afkerig te maken. Paulus echter kon deze tegenwerking niet langer verdragen en ontstak in woede over zijn steeds weer terugkerende interrupties. Paulus kon best tegenspraak dulden als deze eerlijk en goedbedoeld was, maar hij kon geen geduld opbrengen voor een arrogante schurk van gering allooi. Elymas was vermoedelijk de eerste mens die Paulus in het openbaar tegenstond. Barnabas en hij waren nog maar net vertrokken voor de eerste zendingsreis en al direct bij het eerste begin worden zij geconfronteerd met het onbeschaamde gedrag van deze charlatan. Hoe Barnabas zich voelde wordt door Lukas niet verteld, maar Paulus werd witheet van woede. Hij sprong op en rap van tong zijnde, strafte hij, zonder enige barmhartigheid te tonen, deze bedrieger ongenadig af. Gloeiend van verontwaardiging en met ogen die vuur schoten, vertelde hij de tovenaar pijnlijk de waarheid. Wanneer iemand echt boos is, dan straalt hij meestal een bijzondere kracht uit en de woorden stromen met een tomeloze energie uit de mond. Nooit is Paulus beter op dreef dan op zo'n moment en zonder enige belemmering zegt hij de tegenstander, hoe het er voor staat. "Zoon des duivels, vol van allerlei list en streken", dat is de manier waarop hij begint, maar hij voegt er direct aan toe: "vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden de rechte wegen des Heren te verdraaien?" Hij is dat gekonkel van Elymas spuugzat! En dan op een plechtige toon, kondigt Paulus de uit het veld geslagen stakker aan, dat hij voor een tijd blind zal zijn. Op dat moment kreeg de man een ondoordringbare waas voor de ogen, zodat hij niets meer kon zien en in het duister tastte. Hij realiseerde zich, dat hij nooit de strijd had moeten aangaan met een mens van het kaliber van Paulus. Hij zocht iemand die hem bij de hand nam en weg kon leiden en Elymas verdween van het toneel. Later horen we nooit meer wat van hem. Paulus had een afschuw van tovenaars, waarzeggers, astrologen, en allerlei van dat soort kwakzalvers. In Paulus' dagen waren ze over heel de wereld uitgezwermd. Het waren goochelaars, sluwe schelmen, oplichters en komedianten, die inspeelden op de onwetendheid van de meer of minder ontwikkelde massa lichtgelovigen, die voor dit bijgeloof zeer vatbaar was. Elymas was de voornaamste representant van de gegoede klasse. Het was nodig dat hij heel streng werd aangepakt, zodat zijn straf effect had op heel de resterende meute bedriegers op het eiland Cyprus. En was deze straf werkelijk buitensporig? Een belijdend lid van de vroeg-christelijke kerk in Jeruzalem moest eens zijn leugen met de dood bekopen. Hij viel voor de voeten van Petrus dood neer, toen hij onwaarheid sprak. Elymas verloor slechts voor enige tijd het licht uit zijn ogen. In een omgeving, die gebouwd is op de fundamenten van onderlinge liefde, trouwen waarheid, waaraan ieder zich vrijwillig onderwerpt, is elke poging om zich te verrijken met behulp van een leugen, buitengewoon afkeurenswaardig. Juist door waarheidsgetrouw te zijn onderscheidt men zich van de omringende wereld, die van vijandschap, leugen en bedrog aan elkaar hangt. Wanneer wij anders zouden gereageerd hebben dan Paulus, komt dat omdat ons geweten meer toelaat dan wenselijk is. Of over de toorn van Paulus ooit de zon is ondergegaan voor deze was weggeëbd weten we niet, maar we zijn er wel zeker van, dat deze nooit, om persoonlijke redenen, ontaardde in een hinderlijke chronische kwelling. Hij handelde nooit vanuit een revanche houding. Het was altijd bedrog en laster die hem tot deze hevige verontwaardiging brachten. Onrecht, leugen en valse voorwendsels kon hij nu eenmaal niet verdragen. Aan Timoteus vertelt hij, dat de opgeheven handen, tijdens het gebed, vrij moeten zijn van toorn en twist en Paulus spreekt tot heel de wereld, wanneer hij aan de Romeinen schrijft: "Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here." |
|||||
|