248819
 
 
 
 
 

     Menu:

> Startscherm
> Schrijvers
> Verhalen
> Open verhalen
> FAQ
> Vintage

Paulus' tederheid
Een emotionele man
Door: Hugo Karels
Commentaar van de schrijver:
De apostel lijkt een streng rationeel mens, maar wie hem beter leert kennen, ziet een andere karaktertrek.
Categorie: Overdenking / Preek
Geschatte leestijd: ca. 13 minuten


Zijn tederheid


De strenge persoonlijkheid van de apostel Paulus wekt bij veel mensen een bepaalde ergernis. Echter deze karaktertrek en het klinkt vreemd om dat zo te stellen schept voor hem nu juist de voorwaarde om tevens beminnelijk en teder te zijn.
Wanneer hij, van nature, deze hartelijkheid en tederheid niet had, zou hij ook niet zo streng zijn geweest. Niets in het leven is zo grimmig en meedogenloos als de verontwaardiging die door liefde veroorzaakt wordt.
Of Paulus als Farizeeër, voordat hij Christen werd, eergevoelig was weten we niet. Wel weten wij dat hij, als een gedrevene, in die dagen de volgelingen van Jezus opjoeg en hen voor het gerecht trachtte te brengen. En een vervolger, die aangenomen was ketters uit te roeien, omdat deze mensen andere gedachten over het geloof huldigden, zal beslist niet zachtaardig en teergevoelig geweest zijn. Als groot-inquisiteur was Paulus gewelddadig en hardvochtig opgetreden tegen de christenen. Hij was verblind door haat en toonde geen enkel mededogen met de vervolgden wanneer deze mensen na gegeseld te zijn dan ter dood werden veroordeeld, leek Paulus hier geen enkele wroeging over te hebben. Zijn geweten werd door deze zaken niet gekweld.
Voor zover wij na kunnen gaan, was hij ook niet onder de indruk van de gang van zaken tijdens de steniging van Stefanus. Noch zijn getuigenis, noch de glans op het gezicht van Stefanus, tijdens zijn gebed tot Jezus, noch zijn dood brachten bij Paulus innerlijk iets teweeg. Onverstoorbaar ging hij verder in het spoor van degenen die Stefanus onschuldig ter dood had gebracht. Toch zal de glans op het gezicht van Stefanus, tijdens zijn gebed, op Paulus een onuitwisbare indruk hebben gemaakt en hem nog vele malen voor ogen zijn gekomen. Hij kon het niet vergeten. Het bleef hem altijd bij. Jaren later heeft hij Lukas heel de toedracht verteld. Wanneer Lukas schrijft, dat Stefanus voor de Hoge Raad het gezicht van een engel had, dan kon hij dat ongetwijfeld alleen weten, omdat Paulus het hem had verteld. Toen het gelaat van Stefanus straalde als het gelaat van een engel, zo zuiver en oprecht, maakte dat op Paulus z’n indruk dat hij het nooit meer vergeten kon. Het maakte hem niet zachtaardiger of weker, integendeel het achtervolgde hem overal waar hij ging. Nooit zou hij dat gebed van Stefanus kunnen vergeten dat hij uitsprak vlak voor z'n dood of het vurig getuigenis wat eraan vooraf was gegaan. Paulus zou ook nooit meer vergeten hoe Stefanus daarna zijn handen naar boven uitstrekte en Jezus aanriep, zeggende: "Here Jezus, ontvang mijn geest", waarna hij op de knieën viel en opnieuw met luide stem uitriep: "Here, reken hun deze zonde niet toe."
Het getuigenis van Stefanus is het meest complete verslag van een bijeenkomst dat we in de Handelingen lezen en waarschijnlijk is het zo volledig, omdat het onuitwisbaar in zijn ziel was gegrift. Met beide oren wijd open heeft hij er destijds naar geluisterd en de woorden zijn nooit vervaagd. Het gebed, dat Stefanus uitsprak, net voor de dood zijn ogen en mond voorgoed sloot, achtervolgde Paulus zijn leven lang. "Here Jezus, ontvang mijn geest. Here, reken hun deze zonde niet toe." Hoe kon Paulus dit gebed ooit vergeten? Op dat moment deed het Paulus niets en werd hij er ook niet door veranderd, maar deze woorden zonken wel als blokken lood diep in zijn zielom later, in andere tijden, zeer belastend weer naar boven te komen. Als christen hebben deze woorden Paulus zijn leven lang achtervolgd.
Het was niet het gezicht of de stem van de eerste martelaar die het harde hart van Paulus week maakten, maar het was de stem en het gelaat van Jezus welke hem veranderden.
Het met een stralenglans omgeven gezicht van Jezus en de tederheid van Zijn stem bekeerden de Farizeeër tot een apostel van Jezus. De Here nam op de weg naar Damascus het stenen hart weg en gaf Paulus een hart van vlees. Vanaf dat uur, voor de poort van Damascus, was Paulus een ander mens, een nieuwe schepping, waarin ook de tederheid een plaats kreeg. Het geheim van deze grote verandering drukt Paulus zelf uit in een van zijn mooiste uitspraken: "Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft."
In zijn omgang met medewerkers was Paulus heel geduldig en edelmoedig. Hij droeg ze een warm hart toe. Timoteus was hij bijzonder genegen. Hij noemde Timoteus zijn zoon, zijn kind, zijn jongen, zijn beste jongen. "U weet", schreef hij aan de Filippenzen: "ik heb niemand, die zo eens geestes is, om uw belangen getrouw te behartigen; want allen zoeken zij hun eigen belang, niet de zaak van Jezus Christus. Zijn beproefde trouw kent gij echter, dat hij, gelijk een kind zijn vader, mij in de dienst van het evangelie heeft geholpen." Paulus was trots op Timoteus, maar ook bezorgd over hem. Altijd was hij bang, dat iemand zijn gevoelig en kwetsbaar hart kwaad zou doen en hem daardoor krenken.
Hij spoort de Korintiers aan om goed voor Timoteus te zorgen, zodat hij zich bij hen thuis zal voelen en hem vooral niet te kleineren of in diskrediet te brengen, omdat hij voor hetzelfde werk is aangenomen als waar Paulus zich voor inspant. Hij schrijft: "Zorgt er dan voor, dat hij bij u niet afgeschrikt wordt, want hij doet het werk des Heren evenals ik." Timoteus is voor Paulus een geliefd en trouw kind: "Hij zal u mijn wegen in Christus Jezus gedachtig maken, zoals ik overal in de gemeente leer.” Zo schrijft Paulus aan de Korintiers, aanbevelend maar ook bezorgd, teder en hartelijk.
Paulus moedigt niet alleen Timoteus maar ook anderen aan met de woorden: "Beveel en leer dit. Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen.” De gezondheid van Timoteus was niet al te best en Paulus maakte zich over hem zorgen. In een van zijn brieven aan hem adviseert Paulus een probaat middel: “Drink niet alleen water, maar gebruik een weinig wijn voor uw maag en voor uw langdurige ongesteldheden." Wij hebben in onze tijd niet zo'n hoge dunk van dit middel, maar ook in Paulus dagen gold het al: "Baadt het niet, het schaadt ook niet.” Wat voor ons van belang is, is het feit dat Paulus zich de slechte gezondheid van een van zijn medearbeiders aantrok. In die tijd was er geen beter middel bekend en Paulus adviseerde iets wat in zijn omstandigheden het meest voor de hand lag. Wat kon hij meer doen?
Paulus leefde altijd zeer mee, wanneer vrienden van hem ziek waren. In een van zijn brieven vertelt hij, hoe bezorgd hij eens was over Epaphroditus. Deze medewerker was ernstig ziek en iedereen dacht dat hij spoedig zou sterven. De Filippenzen hoorden hiervan en maakten zich erg bezorgd, maar toen Epaphroditus weer beter werd, maakte hij zich weer zorgen over de ongerustheid van de Filippenzen en zodra hij voldoende hersteld was ging hij naar hen toe.
De bezorgdheid van de apostel betrof zowel zijn vrienden, als alle andere christenen. Hij voorzag dat Epaphroditus weer zou herstellen. Om de taal van Paulus zelf te gebruiken: "Maar ik vind het noodzakelijk, Epaphroditus tot u te zenden, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw afgevaardigde was om mij te helpen in hetgeen ik nodig had. Immers, hij was vol verlangen naar u allen en ook in zorg, omdat gij gehoord had dat hij ziek was. Hij is ook ziek geweest, de dood nabij, maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar ook over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben." Hier slaan we een blik in het hart van Paulus en zien we hoe hij met zijn vrienden en medewerkers omgaat.
Paulus zelf had geen enkele macht om ziekten, waar hijzelf of anderen aan leden, te genezen. Hij wist niet, wat anderen later wel wisten en ontdekten en waar zij ook naar handelden, dat zo'n kracht een vanzelfsprekend onderdeel van de bediening in het werk van de Here Jezus was. Hij erkende ziekte, als voor de hand liggend en als onvermijdelijke, moeilijk te voorkomen menselijke zwakte. Hij spande zich op geen enkele manier in om dat te verklaren of dit feit weg te moffelen door met fantastische woorden een vindingrijk verhaal op te dissen. Nooit zou Paulus klagen of toestaan feiten te verdoezelen dan wel te loochenen. Hij wilde niets verbergen of met een leugenachtige verklaring zijn volgelingen op een dwaalspoor brengen. Wanneer hij zich ziek voelde schaamde hij zich er niet voor om dat ook rustig te zeggen. Hij schaamde zich er zelfs niet voor om te onthullen, dat gebed om de kwaal te genezen, bij hem niet hielp. Hij was er zeker van dat God hem goed gezind was en bereid was alles waar Paulus om vroeg te geven. Maar Gods wil geschiede en wanneer Hij in Zijn wijsheid het beter achtte om Paulus, ondanks zijn voortdurend en aanhoudend bidden om genezing, toch niet van zijn kwaal te verlossen dan accepteerde Paulus dat zonder hier grote problemen van te maken.
Hij voelde zich geen haar minder dan de grootste van alle apostelen, maar hij was niet in staat zichzelf of zijn vrienden te genezen. Evenals alle andere mensen onderwierp hij zich aan het ongemak, wat ziekte met zich mee bracht en het was een last, die hij noodgedwongen met zich meedroeg.
Dit komt heel goed tot uiting in de hartenkreet van hem, die voorkomt in de laatste brief aan Timoteus, hij zegt daarin: "Trofimus heb ik ziek achtergelaten te Milete." Hij wilde graag met Trofimus naar hen toekomen, maar de arme man was helaas ziek. Hij had hem in Rome hard nodig en kon hem daar goed gebruiken, maar wat heb je aan iemand die ziek is? Hij had op zijn aanwezigheid gerekend, zodat hij als medewerker hem zou helpen met het vele werk, dat verricht moest worden en het was voor Paulus een grote teleurstelling, dat hij niet mee kwam. Nu kwam de apostel zonder hem en een nieuwe zorg was toegevoegd aan de vele, die zijn hart reeds had te verduren.
Hoe teder spreekt Paulus over Johannes Markus, die de zoon was van de zuster van Barnabas. Deze had op een heel kritisch moment, als een lafaard, afgehaakt tijdens de eerste zendingsreis van Barnabas en Paulus en heel duidelijk bij Paulus de indruk gewekt, dat hij ongeschikt was voor moeilijk en verantwoordelijk werk. Maar Markus was toen nog jong, later op oudere leeftijd is zijn karakter standvastiger geworden en Paulus had hem zijn zwakheid van vroeger vergeven. In de loop der tijd had Markus bewezen een vertrouwd en vrijmoedig medewerker van Paulus te zijn en deze had hem zijn volle vertrouwen gegeven. "Ontvangt Markus", schrijft Paulus aan de Kolossenzen: "indien hij bij u mocht komen." Hij was bang, dat de herinnering aan vroegere dagen de Kolossenzen zouden weerhouden om Markus hartelijk te verwelkomen. "Gij hebt over hem opdracht gekregen, ontvangt hem", schrijft de apostel. In zijn laatste brief aan Timoteus, zegt hij: "Haal Markus af en breng hem mede, want hij is mij van veel nut voor de dienst." Eens had Markus, Paulus in zijn werkzaamheden belemmerd, maar nu was hij voor hem waardevol en kon hij hem helpen. Eens was hij, een sta-in-de-weg, maar nu kon hij Paulus grote diensten bewijzen. "Breng Markus mee", deze woorden doen denken aan de woorden welke Jezus tot de vrouwen sprak: "Ga heen en vertel het aan mijn discipelen en aan Petrus." Petrus, de discipel van Jezus die hem had verraden en daardoor in ongenade was gevallen. Maar juist naar deze man, die in een moment van zwakte zondigde, zendt Jezus de vrouwen. De blijde boodschap, het goede bericht van Jezus opstanding moesten de vrouwen aan de twaalven gaan verkondigen, maar speciaal aan de man, die door wroeging en spijt overstelpt, zo'n boodschap van de Heer niet verwachtte. "Ga en vertel het aan Petrus!"
Evenzo zegt Paulus nu tot zijn zoon Timoteus: "Kom zo spoedig mogelijk naar me toe en neem Markus mee." Zo hard als Paulus destijds was toen Markus struikelde en viel, zoveel mededogen en hartelijkheid toont hij nu door zijn oude hart voor Markus wijd open te stellen. Paulus weet te vergeven en te vergeten!
Paulus hield van zijn bekeerlingen en was hen erg goedgezind. Hij noemde hen: "Mijn geliefden." Hij hield van allen evenveel. Zelfs in zijn strengste brief, de brief aan de Galaten, roept hij nog uit: "Mijn kinderen, ter wille van wie ik opnieuw weeën doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft; ik zou wensen, dat ik op dit ogenblik bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben in zorg over u."
De zorgen over zijn bekeerlingen lagen altijd zwaar op zijn maag en deden zijn hart pijn. Soms was het nodig om harde en scherpe woorden te gebruiken, maar als hij ze neerschreef deden ze hem meer pijn dan de mensen voor wie ze bestemd waren. Eens schreef hij, aan de kerk te Korinte, zo'n grimmige en norse brief, dat hij later van deze brief zei: "En nu was dit juist de bedoeling van mijn schrijven, dat ik bij mijn komst niet droevig gestemd zou worden door hen, over wie ik mij moest verblijden. Immers, ik vertrouw van u allen, dat mijn blijdschap ook uw blijdschap is. Want in zware druk en beklemdheid des harten heb ik onder vele tranen u geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt kennen, die ik in overvloedige mate voor u koester." Wanneer hij later nog eens naar deze brief verwijst, dan zegt Paulus opnieuw: "Het deed mij pijn deze brief te schrijven, maar ik heb er geen spijt van."
De tranen van de apostel Paulus onthullen hoe hij begaan is met het lot van zijn bekeerlingen. Ze moeten worden gezien als een onderstreping van zijn woorden, die niet bedoeld waren als leerstuk of theologische uitspraak, maar om anderen op te wekken tot persoonlijk geloof. Ze zijn niet uitgesproken om een of ander dogma te leren, maar zij voeren ons in het hart van de apostel, ja zelfs in het hart van de Eeuwige. Tranen zijn in werkelijkheid woorden, woorden van het hart! Wat de mond niet bij machte is om te zeggen, spreekt het hart uit door tranen. Door de tranen heen kijken we diep in het binnenste van Paulus' ziel. De gedachte aan al het kwaad dat zijn bekeerlingen overkwam, bewoog hem tot tranen toe. De man, die eens, zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, mensen tot de dood toe vervolgde en instemde met hun veroordeling, is nu zo gevoelig van aard, dat alleen de gedachte aan al het kwaad dat zijn bekeerlingen kan overkomen in staat is om zijn ogen met tranen te vullen. Heel duidelijk ziet hij nu voor ogen de verschrikkelijke gevolgen van een slecht leven en het is daarom dat hij, met alle vuur wat in hem is, tracht mensen te redden. En als hij dan constateert, dat zij al zijn vermaningen in de wind slaan en zelfs weigeren zich te laten vermanen of te bestraffen, springen hem de tranen in de ogen. Tot de oudsten van Efeze, zegt hij: "Gij weet, hoe ik van de eerste dag aan, dat ik in Asia voet aan wal zette, al die tijd onder u verkeerd heb, dienende de Here met alle ootmoed, onder tranen en beproevingen." Aan het einde van zijn verblijf zegt Paulus: "Waakt dan en herinnert u, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet heb opgehouden ieder van u afzonderlijk onder tranen terecht te wij zen."
Paulus en Petrus zijn de enige twee apostelen waarvan in de Bijbel vermeld wordt dat ze weenden. Petrus weende eens over zijn eigen zonde door Jezus te verloochenen. Paulus weende over de zonden van anderen. Zijn tranen leken op de tranen van de Zoon van God. Zoals Jezus weende over de zonde van Jeruzalem, zo weende Paulus over al de steden, waar hij het evangelie gepredikt had.
Het waren niet alleen zijn bekeerlingen die Paulus op zijn hart droeg, zijn bezorgdheid betrof iedereen, onverschillig of het nu opstandelingen, rebellen of andere goddeloze mensen waren. Ondanks de slechte omstandigheden in het Romeinse gevangenkwartier, zijn eigen gehuurde woning, dacht hij dikwijls aan al die mensen die op weg waren naar hun ondergang, dan kon Paulus zijn ogen niet droog houden en liepen er soms tranen over zijn wangen. Het viel hem moeilijk een brief te schrijven zonder dat er tranen aan te pas kwamen. Tot de Filippenzen, zegt hij: "Want velen wandelen - ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende - als vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun God is de buik, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind!"
Het Joodse volk nam in zijn hart de grootste plaats in. Het vurig venijn van sommige Joodse tegenstanders was niet in staat om alle andere Joden minder goedgezind te zijn. Het jaren lange lijden, hem aangedaan door zijn wrede achtervolgers, had toch nooit de kinderlijke naïviteit, die hij uitstraalde, voorgoed kunnen onderdrukken. Aan de Romeinen schreef hij: "Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten betuigt mij dit mede door de heilige Geest: ik heb een grote smart en een voortdurend hartzeer. Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees; immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften; hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen"
Veel en nauw contact met de harde wereld om ons heen beïnvloedt dikwijls ons hart en verhardt het, een dikke eeltlaag op ons hart maakt het dan ongevoelig voor innerlijke roerselen. Wanneer onbegrip en ondankbaarheid lang aanhouden, hebben deze op de lange duur een verwoestende uitwerking op de ziel en zijn moeilijk te dragen, laat staan een leven lang! Sommige mensen worden door lijden bikkelhard, maar bij Paulus was dat niet het geval. In zijn ogen blonken vaak tranen, omdat zijn weekheid een uiting was van tedere godsvrucht.
Het geduld en de vriendelijkheid, die Paulus met betrekking tot zijn gemeenten aan de dag legde, zijn de mooiste dingen die het Nieuwe Testament ons laat zien. Hij beschouwde zijn bekeerlingen als eigen kinderen, alsof ze hem toebehoorden. Timoteus was zijn zoon, maar ook Titus was dat en evengoed de arme slaaf Onesimus. Alle mannen waren zijn broeders en alle vrouwen zijn zusters en hij, door leeftijd, geestelijke kennis en ervaring er ver boven uitstekend, voelde zich een vader voor hen allen. "Gij weet trouwens, hoe wij, als een vader zijn eigen kinderen, u hoofd voor hoofd vermaanden, aanmoedigden en betuigden te blijven wandelen", schrijft hij aan de Tessalonicenzen, en hij voegt er dan nog aan toe: “Gode waardig, die u roept tot zijn eigen Koninkrijk en heerlijkheid.”
Hij was zelfs meer dan een vader. Hij was ook een moeder voor hen: "Maar wij gedroegen ons in uw midden vriendelijk, zoals een moeder haar eigen kinderen koestert. Zo waren wij, in onze grote genegenheid voor u, bereidt u niet alleen het evangelie Gods, maar ook ons eigen leven mede te delen, daarom, dat gij ons lief geworden waart.”
Hoe weerspannig of ergerniswekkend een zaak ook was, Paulus ging rustig en geduldig door met zijn werk. Hij maakte zijn woorden en gedachten aannemelijk voor de heidenen en zijn theologie geloofwaardig voor de Joden. Tegen vooroordelen van dwepers en leeghoofden ging hij in en drukte die de kop in, evenals het populaire bijgeloof in allerlei zaken. Hij had geen enkel begrip voor dom achterbaks gekonkel en degenen die het veroorzaakten, bestrafte hij. De bestuurders van gemeenten inspireerde hij steeds tot daden, hij toonde respect voor hun handelen, zodat zij meer zelfverzekerd werden, maar hield t.och een oogje in 't zeil, zodat het geen despoten werden. Paulus werkte dag en nacht, er zorg voor dragende, dat zijn bekeerlingen niet terugvielen in hun oude, door de traditie voorgeschreven gewoonten van hun voorgeslacht. Zowel de heidenen als de Joden maakte hij los van de zonden gepaard gaande met de levensgewoonten van de omringende heidense wereld.
Zijn bekeerlingen waren niet alleen zijn kinderen en hij een geduldige liefdevolle vader, maar hij onderwees hen ook als een leraar en leerde hen zelfstandig denken en geloven, zodat ze in staat waren zich te kunnen handhaven in de vijandige wereld om hen heen. Hij trainde hen in het geloof dat de heiligen is overgeleverd en gaf ze een christelijke ethiek om hun handelen daarnaar te richten en te verantwoorden. Hij legde hun de kunst uit om met elkaar op een christelijke manier om te gaan en zo met gezamenlijke inspanning hoge doelen te bereiken. Dit alles doet Paulus op zodanige wijze en met zo'n grote mildheid en fijngevoeligheid, dat heel zijn manier van doen sterk doet denken aan de teergevoeligheid van onze Here Jezus Christus.
Het geweten van de apostel was zo gevoelig als zijn hart teder was. Toen hij als een groot-inquisiteur in vroegere jaren de gelovigen achtervolgde, had hij daar geen enkele moeite mee, de problemen kwamen pas vele jaren later. Wanneer wij hem zichzelf “de grootste van alle zondaren", horen noemen, klinkt dat in onze oren overdreven en absurd. Eerst verbazen we ons hoe Paulus er toe komt om zulke woorden voor zichzelf te gebruiken, maar als we dan bedenken welke gedachten uit het verleden bij hem naar boven komen, doordat hij de christenen ten dode toe vervolgde, kunnen wij toch beter begrijpen, waarom hij zichzelf zo noemt. Hij piekerde dan over de dagen "van ouds" toen hij nog een godslasteraar was en een vurig vervolger van de gelovigen in Jezus. Dat afschuwelijke verleden kwam hem steeds opnieuw voor ogen en was voor Paulus een trauma. Opnieuw zag hij dan voor zich de bebloede ruggen van de vele mensen, door geselen veroorzaakt. Hij zag nog de ogen die hem smekend aankeken, voordat de mensen, vastgebonden met touwen, ruw de gevangenis in werden gesmeten. Hij hoorde opnieuw de naam Jezus, die trillend van emotie en pijn, over de lippen van de veroordeelden kwam en hem, als vervolger, godslasterlijk in de oren klonk.
Hij ziet de hopeloze, bleke gezichten van al degenen, die ter dood veroordeeld waren en wanneer dan heel die lange stoet van mannen, vrouwen en kinderen voor zijn geestesoog voorbijtrekt, ja dan, dan kan hij niets anders meer zeggen en zichzelf niet anders noemen dan: “de voornaamste en grootste van alle zondaren!“ Dat is de apostel Paulus, wanneer zijn geweten hem aanklaagt over zijn bloedig verleden als Farizeeër en groot-inquisiteur. Wroeging en spijt droeg de apostel zijn hele leven als een loden last op zijn geweten mee. Naarmate de jaren verstreken, werd hij hier gevoeliger voor en ging hij meer respect tonen voor het geweten van zijn medemens. Het geweten van iemand is zo'n puur menselijke aangelegenheid, dat een ander zich daar nooit mee mag bemoeien. Elk mens is alleen tegenover God verantwoording verschuldigd voor alles wat hij denkt, voelt, doet maar ook nalaat te doen. Alleen God is in staat om over zo iets teergevoeligs als het geweten een rechtvaardig oordeel uit te spreken. Als we letten op de manier, waarop de apostel met de gewetens van zijn bekeerlingen omgaat, zo zorgvuldig, teder en geduldig, dan moeten we onwillekeurig denken aan wat er in de Bijbel geschreven staat over de geringen, zwakken en kleinen in het geloof, het zijn de woorden: “Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de walmende vlaspit niet uitdoven."
Het visioen van de Mensenzoon Jezus, gaf Paulus een teer en gevoelig hart en wanneer hij later schrijft over de vruchten van de Geest dan komen deze ook aan de orde. Als vrucht van de Geest noemt hij dan: "Liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing.” Wie deze vruchten vertoont, loopt in het spoor van de Geest en de Geest is Christus!






Gepost op 20-08-2004 om 17:27 uur
528 keer gelezen

Alle verhalen van deze schrijver (Hugo Karels)

Dit werk is ingezonden op http://www.blocnoot.nl en blijft te allen tijde eigendom van de feitelijke auteur van het werk (of bloCnoot zolang de auteur niet kan worden teruggevonden). Zonder toestemming van de feitelijke auteur mag dit werk niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan lezen. BloCnoot zal nooit toestemming geven indien de auteur niet teruggevonden kan worden. Mocht er sprake zijn van misbruik van de inhoud van het gepubliceerde werk op welke manier ook zullen er (in samenspraak met de auteur) stappen ondernomen worden.